Impressie Hans Groenewegen-lezing van Anneke Brassinga op 5
november 2015
Het
wezen van de poëzie
Poëzie
is penibel, zegt dichteres Anneke Brassinga, als niet ieder
gedicht je eerste is. In de eerste Hans Groenewegen-lezing deelt ze
haar zoektocht naar de essentie van het zijn, in wit en woorden
weergegeven.
Gepost
door Yvonne van Osch op 6 november 2015
Het wezen
van de poëzie
stond voor ons en
iedereen hield meteen van haar. Een broze kever uit een
sprookjesboek, gevormd en gegroefd door decennialang
zoeken, schrijven, rapen, schrappen en schaven.
Terwijl
buiten het landschap van grachten verdwijnt onder een tapijt
van gele iepenbladeren, presenteert Anneke Brassinga in het Amsterdamse
Trippenhuis haar visie op de
motor en het raadsel van de kunst, in The Offense of
Poetry, een eerbetoon aan
de in 2013 overleden dichter en criticus Hans Groenewegen, opgezet door
Perdu en de
Koninklijke Academie voor Wetenschappen. Het doel: in stand houden van
het trage lezen en denken,
zonder oordeel.
Mooi streven, maar ook abstract. Waar begint het, de poëzie,
en wat blijft er
over als je woorden geeft aan wat je ziet en wat je raakt? Waar
verschuilt zich de magie? Schakelend van het
allergrootste naar het
allerkleinste en weer terug, betrekt dichteres en
vertaalster Brassinga in langzame, eloquente zinnen met een vleugje
tabak een ademloze zaal bij de eeuwige zoektocht naar de essentie van
het zijn, wat tegelijk het wezen van de poëzie is.
Het luchtravijn gedicht
Of poëzie, om eens ergens te beginnen, met realiteit te maken
heeft? De dichteres geeft een voorbeeld uit haar eigen leven, verwerkt
in ‘Brief over de Grondstoffen’.
Het is 2007, de
vroege ochtend na de laatste late avond van een poëziefestival
in Rotterdam.
‘Ik
hing, zoals ik die week al vaker had gedaan, zo ver
mogelijk uit het raam van mijn niet-roken hotelkamer op zeshoog die
fraai uitzicht bood over kantoorkolossen en de verre harpsnaren van een
luchtige Maasbrug. Ik rookte. En hoopte dat brandmelder noch sprinkler
er iets van zou merken. En eindelijk, die laatste ochtend, het wonder:
de royale peuk, gedreven brandende, landt op het trottoir, een paar
tientallen meters lager, op armlengte van een tegelijkertijd om de hoek
van het gebouw aanstormende voetganger. Hij kijkt op, ik kijk neer
– we zwaaien. Het luchtravijn is gedicht. Poëzie is
toeval. Poëzie is doorgeven van het vuur.’
De kloof die de werelden van roker
en wandelaar even gescheiden hield, is door het zwaaien dichtgemaakt.
Er is een verbinding tot stand gebracht. Maar die kloof, het besef
ervan, is tevens hét gedicht. Iets waar je woorden bij
zoekt, terwijl je weet dat ze ontoereikend zullen zijn.
De eenmalige formule is blijkbaar steeds nodig, zegt Brassinga.
‘Poëzie is penibel, als niet ieder gedicht je eerste
is.' Boven ons ziet zij een wolk van behoeftigheid, de wolk van het
mogelijke, het onmisbare, het onbestaande.
De glimp van het bodemloze drama
Een ander voorbeeld uit het leven: op weg naar de kruidenier wordt de
dichteres staande gehouden door een vrouwelijke postbesteller, die
vraagt naar de Buxtehudedwarsstraat. Direct daarna wil ze weten of je
ziet dat haar stiftanden stiftanden zijn. Nee? Ze loopt verder, zonder
nog één woord. ‘Linksaf,’
roept de dichteres nog tegen haar rug. Ze blijft de hele dag denken aan
de vrouw, verbouwereerd. ‘Poëzie is het
onverhoedse,' concludeert ze. 'Poëzie is de raadselachtige
urgentie, de glimp van het bodemloze drama.’
‘De onzichtbare substantie ligt op straat,’ meent
Brassinga ook, ‘voor het grijpen, zonder dat er ooit de hand
op te leggen is.’ Haaks daarop de gedachte van Novalis dat
taal net als wiskunde een levend, geestelijk wezen is dat zich van
mensen bedient om zich te uiten en te amuseren; ongeveer zoals we
voertuig zijn van ziektekiemen.
Brassinga's
bundel Het
wederkerige
(2014) met het gedicht Romantisch
De vijfde van Bruckner
Brassinga put uit een kennis over de poëzie en de
wonderbaarlijke dwarsverbanden tussen kunst en wetenschap waarvan ze de
grootte zelf misschien niet eens kan schatten. Uit dat reservoir een
anekdote over de vader van dirigent Benjamin Zander.
‘…de
vader
van Benjamin Zander, die zich tijdens
de Eerste Wereldoorlog, aan het front, op de been hield door Bruckners
vijfde symfonie te lezen, maandenlang. Je leest dan de dynamiek, de
klankkleuren, de golfslag van het repetitieve en het veranderende, de
toonaarden, de rusten – en hoe meer de potentiële
rijkdom van de taal in een tekst gemobiliseerd wordt door ofwel
toepassing ofwel juist door weglating, des te beter is het gedicht, in
de zin dat het een maximale complexiteit behaalt. Om een zo gelezen
gedicht heen strekt zich (net als om een schilderij) een ruimte uit van
het ‘Het Woord’ zoals dat ene doekje een uitsnede
lijkt van ‘Het Zien’, mits je op deze manier leest
(of ziet). ‘
Een denken dat geen heren dient
Weglating. De stilte om de geluiden heen. Woorden die geschrapt of niet
geschreven zijn. De werkelijkheid achter de abstractie.
‘Sacred objects, zoals Auden zegt in The Dyer’s
Hand, die ineens de drager worden van universele betekenis, die in al
hun futiliteit het ‘al’ behelsen, in een flits, een
kier in de stroom der dingen.
Brassinga bewonderde Hans Groenewegen erom dat hij ongemakkelijke
poëzie aangreep om zich in te verdiepen. ‘Juist het
afgezonderde,’ zegt zij, in toegewijde herinnering,
‘het cryptische, het eenzelvige, op de een of andere manier
terugvoeren naar een gezamenlijke eredienst aan die afzonderlijkheid,
ter wille van een betere wereld, moet veel voor hem betekend
hebben.'
Een denken dat geen heren dient.
De
bundel Van alle angst
ontdaan (2011) van Hans Groenewegen, met een door hem
gekozen gedicht
Tekstbureau
Yvonne van Osch
Binnenkadijk 117, 1018 ZE Amsterdam
opschrift@tip.nl | 06-37313100