Yvonne van Osch
Reisblog Santiago de Compostella 2014
Etappe 1-5
1
Jannum-Amsterdam (26/7-28/7)
De
fietsen staan erbij als ezels, op het stoepje. Dienstbaar,
kop vooruit. Als ze ons maar houden, met al die kilo’s
vlees en vervoer! De tassen van Jet glimmen, die van mij (van
Hélène) lijken al stokoud. Een
grote Sint Jacobschelp uitsloverig aan de zijkant. We maken ons op voor
de
eerste etappe van onze lange fietstocht: het oefentochtje naar
Amsterdam. Het
is kwart over zes ’s avonds. Klaas & Baukje zwaaien
ons uit en terwijl we wegfietsen
over de Iedijk vangt Baukje, die bij het weilandhek is blijven staan,
het
laatste witte licht van de middag.
Daar
gaan we. Klein windje in de rug, het
daglicht wordt elke
minuut zachter, we hadden geen beter moment kunnen kiezen. Bartlehiem,
langs de Ee metershoge bruingeblakerde berenklauwen,
Wyns met de scheef op de stroom varende ‘oerzet’,
Leeuwarden, heel veel
spierwitte plezierjachten en e-booklezende Duitsers erop, en dan de
polder in
bij Deinum. Jet heeft een route gezocht die vrijwel geheel langs het
water gaat. We zien rietsigaren en lisdoddes, jonge paarden dromerig
tegen hun
moeder aan, eenzame vissers en groepjes mensen die langs het water
staan te
praten. Nu al valt op dat iedereen kijkt. Hoop
voor vrouwen van over de vijftig die treuren om hun onzichtbaarheid:
gewoon tussen enorme tassen
op
een fiets gaan zitten en om je heen kijken alsof
je de
lotto gewonnen hebt.
Tegen
tienen vinden we de camping die Jet besproken heeft, Half-Hichtum
bij Bolsward, een boerencamping met boerengolf. We hebben twee tentjes
zodat we
geen last hebben van elkaars last onze oude botten op een smal matje in
rust te
krijgen. Het gras is kleddernat en meer heb ik er eigenlijk niet over
te zeggen
behalve dat het heerlijk is weer op de fiets te stappen de volgende
dag. In
Bolsward hangt de dauw nog over de grachtjes, op straat alleen honden
met hun
baasjes.
We
denken ons een beetje te moeten haasten, maar na een uur
fietsen zien we in dat de boot van 10.10 uur in Stavoren nooit meer te
halen is. Geweldig,
dan kunnen
we voor een tweede ontbijt op een terras in Workum. We zitten tegenover
de Sint
Gertrudiskerk, een beest van een gebouw. Oké zegt Jet,
één gebakje dan. Mooie stad
Workum. En Hylpen (Hindeloopen). En Stavoren. Overal mensen die
genieten van
het prachtige weer en kinderen die in het water springen. Op de boot
naar
Enkhuizen een
leuke
tocht tussen honderden witte zeiltjes door, we zoeken nog naar it Wapen
fan
Fryslân waar we twee jaar terug (!) ons feest hebben gehad.
In
Noord-Holland is alles meteen
drukker en voller. Hoorn is een verrassing qua haventje, maar wat
een
mensen. Het laveren in de kleine straatjes valt niet mee, Jet moet er
steeds
aan denken haar voeten uit de clickers te draaien als ze stopt. Ik heb
mijn
fietsschoenen met clickers uiteindelijk in Jannum gelaten en de
bordeelsluipers weer aangedaan. Mijn dooie tenen lijken toch het beste
af met vrije
voetbeweging.
Heb ik besloten.
Rustenburg,
Alkmaar. Zo grappig: mijn ouders kennen elkaar
uit de Rustenburgerstraat in Amsterdam, mijn hele kindertijd heb ik in
de
Alkmaarstraat in Amsterdam Noord gewoond, de Jacobsroute loopt langs de
plaatsen waar mijn broer nu woont (Groet), waar mijn ouders wonen
(Heiloo) en
waar de familie van Mariëtte woont (Sliedrecht, Papendrecht,
Hardinxveld,
Alblasserdam), het lijkt bijna raar dat we dit nooit eerder hebben
gedaan!
Tegen
achten komen we bij mijn ouders aan, waar we gaan
slapen. Dat is bij wijze van symboliek én om te zorgen dat
het logeerbed, door
mijn vader met veel moeite en verwachtingen in zijn hobbykamer
geïnstalleerd, niet
voor eeuwig onbeslapen blijft. Helaas moet ik ernaast liggen want het
is wat
smal en dan komen – ik zweer het jullie – de rode
matjes met blommen die we
vroeger over de stretchers legden tevoorschijn uit het schuurtje.
Vijftig,
zestig jaar oud zijn ze en ze liggen… nou ja wat zal ik
zeggen.
Voor mijn ouders is het ook wat onwennig. Of we nog dit willen of dat?
Nee niets, we zijn pelgrims!
Vanwege
de regen (wolkbreuken steeds waar we net niet zijn) vertrekken
we pas tegen enen de volgende dag. Het is wel gezellig om gewoon even
te kunnen blijven zitten. En in Heiloo wacht ons
eerst
nog een absolute
verrassing:
het Runxputje en de Genadekapel van de Onze Lieve Vrouwe ter Noodkerk.
Diverse
legendes (iets met een beeld dat terugkeerde en de wind die keerde toen
de
schipper tot Maria bad) heeft de plek wereldberoemd gemaakt, er waren
ooit
plannen van
Heiloo een tweede Lourdes te maken en het zal allemaal wel, maar de
stilte en
schoonheid van de binnenhof waar het putje staat is zo
overweldigend
dat we
allebei ontroerd zijn. In de kapel zitten twee vrouwen roerloos op de
houten
banken naar het beeld van Maria te turen, het kleed achter haar is van
het helderste
blauw, in het gastenboek hartstochtelijke smeekbedes. (Lieve Maria,
zorg
toch dat mijn dochter op het rechte pad blijft!). Regen valt gestaag op
de oude beuken buiten, het
is
prachtig.
De
tocht gaat verder langs Limmen, Castricum, Uitgeest (met
die gezellige Chinees), Krommenie, Wormerveer, Zaandijk met de
Zaanse Schans) en Oostzaan (waar ik zes jaar
gewoond
heb) en door het Twiske dat op sommige plaatsen overstroomd is, net als
delen
van Nederland zoals we later horen. Het fietsen gaat zo lekker en het
is zo
ontspannend om onderweg te zijn, dat het nieuws over de vliegramp in
Oekraïne en alle ellende in Gaza nú al naar
de achtergrond verschoven lijkt. Alles is belangrijk en daarom niets.
Jammer dat we niet door kunnen fietsen.
Eerst nog
een paar dagen Amsterdam. Op de pont de gebruikelijke onverschilligheid
van onze stadgenoten, allemaal even blasé. Maar aan de
andere
kant komt Mariëtte Mignon tegen, echt toevallig, en zo heb ik
bijna al mijn beste vrienden nog even ontmoet.
2
Amsterdam – Antwerpen (31/7-2/8)
Nu het
echte heuse vertrek, op donderdagmiddag uit
Amsterdam. ’s Morgens gaat Jet nog met een keurig wit bloesje
op pad voor een
sollicitatiegesprek. Vriendin Margriet brengt haar, samen met de
jongetjes,
naar Beverwijk heen en weer. Ze wachten geduldig omdat ik nog met mijn
muziek
bezig ben, Jelle en Levi maken een regenboog-loombandje voor ons
allebei. Zij
zwaaien ons uit, met Titia, buurvrouw Ellie en buurvrouw Yvonne. Bij
het
Scheepvaartmuseum merk ik dat het slot van mijn stadsfiets aan mijn
stuur
hangt. We willen echt niet terug, dus ik gooi het in de bosjes. Langs
CS en dan
achter Westerpark langs, waar allemaal mensen met kinderen aan het
zonnen en
zwemmen zijn. Ik ben hier nog nóóit geweest, zegt
Jet. Ik ook niet! Dag
Amsterdam.
In
Haarlem is een officieel Hollands beginpunt voor de route
naar Santiago, waar vroeger de pelgrims zich verzamelden. Alleen een
grote
schelp aan de gevel herinnert eraan. Even verderop een bordje met een
pijl:
2375 kilometer. Dat moeten we eerst nog zien. We nemen er
wél een
gebakje/wijntje op. Direct na vertrek raken we de weg al kwijt. Jet
heeft de
navigator (Garmin) van Ellie geleend maar ze kan de route niet
onderscheiden
door de zon. Ik vind het moeilijk de tekst van de route in mijn boekje
te
lezen, dus we doen maar wat. Uiteindelijk vinden we de Leidsevaart die
voorlopig ons richtpunt is.
We
komen zover als Noordwijk. Daar vinden we naast een
overvolle caravanstalling een natuurcamping van Zuid-Hollands
landschap, een
lekker veldje midden in het bos, met één andere
tent en gratis voor zover we
weten. Ongelooflijk dat die anderen op een kluitje gaan zitten! We gaan
naar
het strand om een kroketje te eten. ’s Nachts horen we ganzen
en gekke vogels.
En krekels. Jet, bij wie je normaal ’s nachts een kanon kan
afschieten, heeft er
last van en wil de oordopjes. Communiceren (van mij naar haar) kan
vanaf dat
moment alleen luid schreeuwend en dan eigenlijk nog niet. Slapen in de
tent is
voor mij nog steeds vooral wachten tot de nacht voorbij is. Maar door
voortdurend wentelen blijf ik soepel, troost ik mezelf. Jet, die het
kamperen eigenlijk
jaren geleden al had afgezworen, geeft ook geen kik. Het duurt wel even
voor ze
echt rechtop staat als ze de tent uitkomt, en dan komt ze eerst
schoksgewijs
vooruit met kleine stapjes, de achilleshiel is haar achilleshiel.
’s Morgens
verspreiden we onze spullen over het hele veld, alles is kleddernat.
Op
naar Leiden en een terras, weer zo’n mooie stad. En
daarvoor of daarna, op een saai recht stuk langs een weg, zetten we
voor het
eerst een koptelefoon op. De muziek komt keihard binnen. Later zitten
me
allebei mee te blèren, tegen elkaar in. We hebben de wind in
ons gezicht. Als
ik achter Jet rijd, zie ik aan haar rug hoe blij ze is. In Zoeterwoude
Dorp
hebben de mensen grachtjes met bruggetjes voor de huizen, er staan
klompen
steigerend tegen het huis en alle kozijnen zijn geschilderd. Dit zie je
normaal
niet, zeg ik. Alleen zo. Dit zijn echt de waarden, zegt Jet, normen en
waarden.
Het landschap
is prachtig, dan zien we
op
de kaart
dat we langs de Rotte gaan en pal langs het huis van Marja en Yvonne
komen. Maar…
maar, dan moeten we daar natuurlijk langs. Yvonne, net met pensioen (en
dolblij), zit op het terras een boek te lezen. Ze is verrast, ook dat
we nog
niet verder zijn dan Bergschenhoek. Jullie schieten ook niet op! Marja
is
helaas nog niet thuis, maar we moeten verder want er is nog een heel
programma.
Eerst naar Bas, de broer van Jet, die een doe-het-zelfwinkel heeft in
Alblasserdam. Hij slaagt erin om in de ongeveer veertig seconden tijd
dat we
met hem staan te praten ongeveer 25 voorbijgangers te groeten en iemand
een
nieuw behang aan te smeren. Ons logeeradres is bij ma Romeijn. Neefje
Gerben
(1.95 meter) is er ook, we kunnen meteen aanschuiven voor de bloemkool.
Voor de
koffie gaan we naar Arie (de oudste broer van Jet) & Lia. Een
zwoele zomeravond in de tuin.
Terug
bij ma Romeijn slopen we de boxspring uit elkaar, een
op de onderkant een op de bovenkant, dekbed niet nodig, oordopjes wel.
Ma dacht
dat we ook weer terug zouden fietsen uit Santiago. Niet? O, dan valt
het nog
wel mee, zegt ze. We vertrekken met horten en stoten, gaan bij het graf
van pa
Romeijn langs, bij zus Anja en de hele familie, waarvan de leden
één voor één
verrast in de deuropening verschijnen, het geboortehuis van Jet, de
kleuterschool waar ze als driejarige zelf naartoe is gegaan (hoek om,
straat
over) en vanwege aanhoudend terugkomen uiteindelijk
toegelaten, het veer naar Dordrecht...
Dordrecht is
ook schitterend, in een van de grachten liggen twee antieke
stoomschepen. En
als je Dordrecht uit bent, ben je eigenlijk al een heel eind richting
Breda. Op dit
traject, in Lage Zwaluwe, ontmoeten we Tanja en
Willie uit Antwerpen. Zij doen dit jaar een oefentocht van Haarlem naar
Antwerpen. Het is leuk medepelgrims te ontmoeten, we staan naar elkaars
fietsen
en spullen te kijken (nooit gedacht dat ik ooit iemand op de grote
voordelen
van een
bagagenet zou gaan wijzen). Willie heeft een camera voorop waarmee hij
al
fietsend in alle standen stabiele foto’s kan maken.
Zo’n ding wil ik ook!
We
ontmoeten de Antwerpers nog een keer, op de Bank van Santiago, een
enorme
kerkbank die in een tuin is gezet. Een gebaar van twee aardige mensen,
Wil en
Gerda, die steeds de vermoeide fietsers om zich heen zagen kijken op
zoek naar
een zitje. In een kastje bewaren ze een gastenboek, waarin mensen heel
lieve
stukjes hebben geschreven. Na een tijdje komt Wil naar buiten. Of we
een
biertje willen? Nee nee, roept Jet, voor ik mijn kans weer schoon zie,
net als
gisteren bij Yvonne waarna ik onderweg een soort appelflauwte kreeg en
een heel
bouillonblok heb lopen opzuigen voor ik weer normaal kon doen.
In
Breda, in de Laurentiuskerk, weten we een eerste stempel
te bemachtigen in onze pelgrimspas. Koster Annie is heel enthousiast,
ze neemt
ons mee naar een apart kantoortje en oefent een paar keer op een klein
papiertje. De stempel is prachtig! Ook Jet, die het eerst maar
kinderachtig
gedoe vond, is inmiddels helemaal om wat de stempels betreft. Een paar
kilometer verder, in het kleine Sint Jacobskapelletje van Galder,
krijgen we er
alweer een. De mevrouw die het doet, een vrijwilligster die strijdt
voor behoud
van de kapel voor diensten, wiegt de stempel zo vaak heen en weer, dat
hij vaag
wordt. Zo zullen we ons haar dan herinneren, ingespannen en vol devotie.
Vlak
voorbij Galder blijken we ineens over de grens te zijn,
we zien het aan de telefoonnummers op reclameborden. Het wordt
tegelijkertijd
stil om ons heen, nauwelijks fietsers meer. We fietsen in een prachtig
gebied,
langs de Mark. Velden vol springbalsemien, koninginnekruid (zegt Jet me
nu
voor), op fluitekruid gelijkende schermbloemigen. De zon gaat onder. We
eten in
restaurant Knechtjeshuis in Hoogstraten, ver boven ons budget maar erg
lekker.
Er zit daar een meisje met een pitbull (?) op haar schoot. Jet loopt
door de tuin terwijl ze Hanneke belt, die jarig is. Als ze lacht, kijk
alle gasten verbaasd op.
Tegen
negenen vinden
we de camping die er op de kaart zo veelbelovend uitzag, in een bosje
in het
groen. Het blijkt een familiecamping met één
veldje voor tentjes, dat kinderen
gebruiken als terrein voor verstoppertje. Veel keus is er niet, dus
vooruit. Er
staat verder maar één tent, en dat is een
reusachtige wigwam van twee jonge
Italianen. Ze zijn ook op de fiets. Of de tent niet heel zwaar is,
vraag ik.
Nee hoor, zegt de jongen, maar acht kilo (!). Dit is tussen Brecht en
Sint-Job-in-het-
Goor, een stukje vóór Antwerpen. We zijn daar op
het moment dat ik dit schrijf
(in een heerlijk rammelig oud hotel in Aalst) alweer voorbij, maar ik
ga nu
eerst dit verhaaltje uploaden, anders krijg ik stress!
3 Antwerpen-Tournai (2/8-4/8)
Doordat
alles zo kletsnat is, gaan we veel te laat weg van de
camping, half twaalf. De campinggasten spelen petanque. Hopla hopla
hoor je,
geen stemverheffing. Een hoop gedwaal om door Antwerpen te komen, in de
buitenwijken vraag je je af waar iedereen is, alle rolluiken naar
beneden, geen
mens op straat. In de stad des te meer. Antwerpen zien vanaf de oevers
is heel
speciaal. We nemen een fietstunnel onder de Schelde door, het lijkt net
de
Maastunnel, een ronde buis met gele regeltjes, lekker oud en smerig. En
zeker weten dat dat zo blijft!
De oevers van Antwerpen
Folklore
in Steendorp
Terwijl
we
langs de rivier fietsen maakt de geur van varkens plaats voor die van
riool,
ook de vrije expressie in het brievenbusgebeuren neemt toe. Veel
wielrenners en
Vlamingen op hun zondags, ondanks die geur. Op een pontje krijg ik
bijna ruzie
met een vent die zich met het plaatsen van onze fietsen bemoeit. Relax.
Géén
ruzie, hebben we afgesproken, en het lukt! Wel hebben we allebei een
houten
kont. We moeten nog even naar Denderbelle, waar we een B&B
willen nemen,
maar bij Dendermonde slagen we erin verkeerd te rijden dus dan maar
door naar
Aalst om een hotel te zoeken. We rijden daar versuft rond door het
centrum, Jet
is helemaal doodop, dan pas komen we op het idee op internet naar een
hotel te
zoeken. Natuurlijk, Hotel de la Gare! In elke negorij is zoiets. Dit
exemplaar
wordt gerund door een Turkse familie, onder wie een neef van de
eigenaar die
uit Den Haag is gekomen voor vakantiewerk. We worden zó
hartelijk onthaald dat
we het meteen geweldig vinden. Döner en bier, wat wil je nog
mier? Enorme
eetzaal met een paar tafeltjes, warm en koud water in de douche precies
contra,
afgetrapt tapijt op de trap, helemaal goed, en dan kunnen we zelfs nog
Zomergasten kijken ook. Jet valt onmiddellijk in slaap. De volgende
ochtend,
vanmorgen, dat hele vorige verhaal met foto’s en al uploaden
in de eetzaal, ze
laten het licht aan voor ons en we gaan weer pas om half twaalf op pad.
Dat
was vanmorgen. Toen we eenmaal uit het stadje
gemanoevreerd waren, ging het soepel, 20, 30 km lang langs de Dender,
algenrijk
watertje waar je af en toe karpers naar de oppervlakte ziet komen (voor
zuurstof?), fazanten, dood kleinvee op het pad, kaardebol,
springbalsemien,
winde, boerenwormkruid, kattestaart, sedum. In Ninove vertelt een vrouw
in een
bakkerij van een ontmoeting met een pelgrim, die een slaapplaats zocht.
Ze had
hem naar het klooster verwezen waar hij de nacht door had kunnen
brengen en uit
Santiago vandaan had hij een kaart gestuurd, mét zijn
telefoonnummer erop,
enzovoort. Ze is een beetje ontremd lijkt het wel. We vragen haar naar
een
supermarkt en haar antwoord is zó lang dat we alleen weten
te ontsnappen door
slinks achteruit te bewegen tot we buiten staan en dan te roepen, dank
u daag!
Bij
Lesiness verlaten we de Dender en dan wacht ons een
verrassing: heuvels. Klimmetje, meldt mijn boekje opgewekt, maar het is
meteen
pittig, Jet moet zelfs afstappen. Dat kun je dus zomaar doen, zeggen we
tegen
elkaar. Je kunt dus zomaar naar de heuvels fietsen (en verder)! We zijn
al een
tijdje in Wallonië, hier begint echt een andere sfeer, de
sfeer van het
geïsoleerde boerenleven, enorme combines die over de velden
gaan in een wolk
van stof en kaf. Oogstmaand, daar gaat het goudgele koren, manshoog
mais, overal
appels en
peren aan de bomen, hennep in de berm, de geur van stro. Bij Wannebecq
passeert
Jet een mannetje van zeker 80. Ik zie hoe hij de achtervolging inzet,
keihard
tegen de heuvel op. Ongelooflijk wat een kracht! Later passeer ik hem,
hij
lacht één tand helemaal bloot en geeft niet op.
We zwaaien als hij afdraait.
Honden blaffen, we zien twee bordjes met een verwijzing naar de camino,
het is
hartstikke leuk.
We
zouden tot Tournai en dit keer, hebben we afgesproken,
onderwerpen we de camping eerst aan grondige inspectie voor we toegeven
(waaraan?). We rijden de laantjes met uitsparingen voor tenten en
caravans
langs en horen dan: ja hoor, nog meer schelpen. Tot nu toe voelden we
ons nog
vrij uniek met ons pelgrimsteken (de schelp), bij Jet verstopt onder
haar
geheime huidplooi (de helm onder het nette netje), dat is ineens
voorbij.
Daarnaast blijkt de camping ook vol. In de jeugdherberg, precies wat
voor ons,
is gelukkig nog net één kamer, en daar zijn we
dus nu,
op zijn jeugdherbergs,
overal rotzooi, primusje op tafel. Een van ons slaapt al, u raadt vast
wel wie.
4 Tournai-St.
Quintin (4/8-6/8)
Tournai/Doornik, ooit verdeeld tussen Frankrijk en de graven van
Vlaanderen. Prachtige stad, maar met aardig wat zwervers en
mensen op drift. Ten
zuiden van de stad oude kalkhovens en verlaten
industrieterreinen. Desolaat.
Bléharies, een plaatsje van niets, met een schitterende
Jugendstilkerk. In de berm, voor de liefhebber, onder andere heermoes,
achillea, klaprozen, blaassilene, kamille. Op de weg een slapende nerts
en een witte poema...
wie weet wat dit is?
en wie weet wie dit is?
|
In
Les-Rues-des-Vignes, bij madame
Bretzner. Ze zorgt voor drie oude mensen en heeft een B&B met
kampeerterreintje. In de gang staat een zuurstofmachine met slangetjes
de kamer in. Een van de oudjes gaat 's morgens en 's avonds door de
kamer van de gasten. In haar keuken, waar we mogen wassen, staat een
pedaalemmer die automatisch open en dicht gaat! Er is maar
één wc voor ons allemaal. |
In de schuur: Jos
(uit Houten) met drie zonen, onderweg voor een etappe tot Tours. Aan de
ontbijttafel: Stella (uit Culemborg), onderweg met geleende spullen,
hierna nog één dagje. Ze vindt het ge-wel-dig.
We vertrekken voor het eerst vroeg en het is onze eerste dag (na
Heiloo) met regen. Serieuze klimmetjes en bij St. Quentin een
lekke band. De fietsenmaker is met lunchpauze, de rest lijkt me logisch
We zijn in Hotel le Vasco in St. Quentin en Jet bekijkt met
stijgende zorg de klim- en stijgtabellen in onze boekjes, van
de komende trajecten en vooral die in Spanje. Gaan we dat echt doen? En
hoe doen al die anderen dat?
5 St.
Quentin-Poitiers (7/8-9/8)
Vandaag loopt alles als een trein. Niet zo gek, want daar zitten we in,
in de trein van Parijs naar Poitiers. Ik heb een tevreden trek om mijn
mond, zegt Jet, een tevreden zelfgenoegzame blik. Dat moet te vuur en
te zwaard bestreden worden zeg ik, wat krijgen we nou! Niet dat het
allemaal vanzelf ging. Ik persoonlijk schaam me een beetje. Dat ik wel
van tevoren wist dat we 100 km per dag onmogelijk zouden halen, met
alle klimmetjes van dien, maar dat ik me door Jet heb laten overhalen
te geloven dat het wel kon. Maakt niet uit, nu happen we gewoon een
stukje uit de route, 500 van 2500 km, eenvijfde, die we ooit nog in
moeten halen. Dan halen we meteen de stempels voor onze St. Jacobspas
want die zijn we nu vrij consequent vergeten.
Gisterochtend
namen we
afscheid van Enrique de Vasco in St. Quentin, na
wat zoeken zaten we langs het water, altijd fijn omdat je dan weet dat
het vlak gaat. Glooiende velden hier, een hoop geoogst graan, leuke
kleine dorpjes, redelijk opgeruimd. In Saint Simon koffie in
zo’n geel doorrookte kroeg met allemaal dozen en de
sportuitslagen van 1956, daarna ontmoetten we Christel, een jonge
Vlaamse die in haar eentje in twee maanden de camino fietst. Of we een
alternatieve route namen vroeg ze, ik zei nee sanitaire stop. Even
later passeerden we haar, en daarna hebben we haar tot onze verbazing
niet meer gezien (meestal ga je elkaar een paar keer voorbij).
Wel
Gerrit, een Groninger die elk jaar een heel stuk fietst om tien kilo
kwijt te raken. Hij had een paar bedrijfjes, zei hij, en kon lekker
zo lang weg. Hij was ooit 33 jaar in loondienst geweest, maar vond daar
niets meer aan.
Net voor Noyon keek Jet nog maar eens
op haar telefoontje om
te zien of er eindelijk bericht was over haar sollicitatie. Dat was er,
en het was niet goed, dat wil zeggen werktechnisch gesproken niet.
Vakantietechnisch was het daarentegen perfect, want nu konden we ons
eindelijk op de route concentreren en hoe in vredesnaam op 28 augustus
aan te komen in Santiago. Niet helemaal fietsend, hebben we
uitgerekend, dat
gaat gewoon niet in een maand. Dus…
Taartje voor troost, vroeg ik? Nee, ijs, zei Jet. Het werd een salade
parisienne, met een wijntje, op een terras in Noyon, een mooi
kuuroordachtig stadje (een soort Bad Ragaz) waar ooit Karel de Grote in
768 tot koning van het westelijk rijksdeel werd gekroond. Op
het terrasje besloten we de trein te boeken. De dame van het station
deed ongelooflijk haar best om ons terwille te zijn. Oei oei, van
Compiègne naar Poitiers, dan moesten we overstappen in
Parijs, zei ze, en dan wisten we het wel (ze maakte het gebaar van
stelen). En we moesten de fietsen ophangen aan een beugel, echt een
heel gedoe. We lieten ons toch een beetje bang maken en zijn toen op
zoek gegaan naar een autoverhuurbedrijf. Een vrouw van de vvv hielp
ons, ook zij spaarde geen enkele moeite om ons terwille te zijn, maar
tevergeefs. Dus gingen we toch met de trein. We fietsten
eerst naar Compiègne vanmorgen, onder andere door het bos,
en deden bij het station alle waardevolle spullen in een rugzakje. Daar
ontmoetten we een man van een jaar of veertig, die de camino al zeven
keer had gelopen. De laatste twee keer zonder geld. The camino gives
you what you want, zei hij.
We reden de fiets zo de
trein in, hangen kon wel maar hoefde niet. In Paris Nord stapten we
uit, waarna we naar het zuidoosten van de stad moesten om in
Montparnasse op te stappen. Eerst aten we wat op een pleintje waar na
drie minuten een enorme vrachtauto kwam om de straat open te breken, de
herrie was niet te harden, toen begonnen we te lopen en toen te
fietsen, gewoon naar beneden, naar de Seine, dwars door de lichtstad.
Daar zagen we de Notre Dame, Museum d’Orsay, de brug met
slotjes (het moeten er honderdduizenden zijn) en in de verte, een
beetje in de mist, de Eiffeltoren. We waren verbaasd dat het zo
makkelijk ging, veel auto’s stopten toen ze twee rollende
ezels zagen, het was fantastisch.
En nu zitten we in een TGV, een trein
die zijn naam eer aan doet, want het gaat echt heel hard. Alleen in de
lift van Montparnasse was het even zweten. En in het noorden van de Rue
St. Denis, die we helemaal afgereden hebben, waren we toch wel wat
geschokt door de armoede, de zwervers en zigeuners, hele families van
drie generaties die op de stoep zaten met alles wat ze hadden om zich
heen.
Maar nu heb ik het nog niet over het hoogtepunt van onze reis tot zover
gehad, de abdij van Ourscamp, waar we hebben overnacht. We hebben
eindelijk de sectie slapen ontdekt in ons boekje, en die geeft aan
welke B&B’s of refuges ook natuurterreintjes hebben.
Een ervan was het klooster. Eenvoudig onder de bomen, stond erbij, en
dat is precies wat wij leuk vinden.
Wat is dat? Zeiden we toen we in de
buurt kwamen. We zagen een bouwwerk dat wel een oud gordijn van steen
leek, opgehangen aan een onzichtbaar plafond. Het klooster bleek voor
de helft geruïneerd, letterlijk. Ourscamp, lees ik in het
boekje, ontstond in de 7e eeuw als priorij. St. Bernard van Clairvaux
(die van de cisterziënzer orde waar ook Klaarkamp van was en
Aduard is) stichtte er in 1129 een cisterciënzer abdij. Het
gordijn werd gevormd door de boogdelen van het koor van een vroegere
enorme kerk. Nou ja, kijk de foto’s maar.
We werden hartelijk
ontvangen door een klein mannetje, die zichzelf omschreef als
‘obli’ (verplicht zijn/hebben?), iemand die zich in
dienst van de orde en de monniken stelt, maar zelf geen monnik is (hij
was getrouwd). Hij bracht ons naar het terrein waar we de tenten op
mochten zetten, het was een ommuurd grasveld met perenbomen, helemaal
beschut en prachtig gelegen naast een veldje met ezeltjes, als
onderdeel van het kolossale terrein. In de hoek stond een klein
schuurtje met een beeld van een heilige, waar we mooi konden zitten.
De monniken waren de ene week hier, vertelde, de obli, de
andere week in een andere Franse plaats. Ze waren nu hier. Om zeven uur
zouden ze vespers
zingen, als we erbij wilden zijn? Het gebeurde in een gebouw dat er
voor ons uitzag als kerk, maar in feite de Salle des morts van de
voormalige kerk was, net zoals in Aduard (provincie Groningen) alleen
de ziekenzaal is
overgebleven. Er was daar ook een vrouw uit Parijs, die in retraite
was, zij en de obli leidden ons (barbaren) door de rituelen van de orde
(staan, zitten, buigen, zingen enzovoort). Er waren ongeveer twintig
monniken, de meeste van rond de vijftig schat ik en vrijwel allemaal
met een bril. Een groot deel van de dag bidden en mediteren ze. Veel
gebeden gingen over de hulp aan armen en behoeftigen. Het was prachtig,
het gezang en de stilte tussen de gezangen, en de sfeer buiten in het
park en de ruïnes.
We rijden een tunnel in, Jet ligt een beetje te dutten,
voeten naast mij op de stoel (met mijn computertas eroverheen want na
zo’n week en alle regen…) Vanmorgen vertrokken we
ook met regen, hier regent het ook, een beetje jammer, maar ik heb
gereserveerd in een ander klooster, een gastenkamer (geen slaapzaal,
daar ben ik nog niet aan toe, zei ik tegen Jet) en daar zitten we
droog.
Tekstbureau Yvonne van Osch
Binnenkadijk 117, 1018 ZE Amsterdam
opschrift@tip.nl | 06-37313100