Eerst terug naar Poitiers. De aankomst was rampzalig: er was een wolkbreuk, de regen spoot op de daken van het station, door de kieren, over de perrons. Overal mensen in blouses en t-shirt, overvallen door het water, verkleumd en ellendig. Weer proppen met die fietsen in de lift, zoeken naar een uitgang, heen en weer, je kop draaien in een natte capuchon, onder je jas duiken om op je kaart te kijken, uiterst moeizaam allemaal. We dachten dat de abdij van Ligugé, zo’n 8 km verderop, makkelijk te vinden zou zijn, maar ook dat bleek niet het geval, we reden maar heen en weer, heuvel op heuvel af, langs het standbeeld van Sint Martin (onze Sint Maarten) waaraan de abij verbonden is, en ik maar omkijken waar Jet bleef. Uiteindelijk waren we zo wanhopig dat we een auto hebben aangehouden. Die heeft ons de weg gewezen naar de burcht waarin de abdij is gevestigd.
De aankomst maakte veel goed (niet voor de broeders want ik drukte per ongeluk op de bel ‘appèl’ tijdens de dienst. Was u dat? Vroeg een broeder me later beschuldigend, ik sloeg mijn hand voor mijn mond. Ja! Sorry! Toen zei hij: ce n’est pas grave, dat was heel gek). De huidige kerk is gebouwd op de resten van een monnikenklooster dat Sint Maarten liet bouwen in de vierde eeuw (!), de crypte dateert nog uit de zevende eeuw, het was het oudste benedictijnerklooster in West-Europa. De huidige abdijkerk is in de 16 de eeuw herbouwd, het koor in de 19 de eeuw, enfin een eclectisch complex kun je zeggen, met een prachtige binnentuin, waar we lekker een biertje van de mobiele pizzeria gingen drinken, helemaal uitgeput, tot ineens allemaal mensen de kerk uit kwamen. Behalve de broeders in zwarte gewaden waren er dorpelingen en mensen die er in retraite waren. Ik ontmoette (bij de mobiele pizzeria) een jongen, Augustin, die er ooit een week was om zijn examens in alle rust voor te bereiden en nu een weekend terug was (uit La Rochelle) Izze good for ze body and for ze recourcer… Hij zou volgend jaar naar Rotterdam voor een race met technisch gevanceerde auto’s. Een ander, Claude, wees ons de weg naar de kamer, niet eens kloosterlijk sober maar gewoon ongezellig. De eetzaal, die we verder geheel links lieten liggen omdat het inmiddels al tien uur was, was wel mooi sfeervol, met afbeeldingen van blije mensen en heiligen op de muur geschilderd.
In en bij de abdij van
Ligugé
Markt in Vivonne
Eén dorp verder, op het plein van weer zo'n schitterend oud plaatsje, wachtte ons een mijlpaal: een eerste ontmoeting met enkele voetpelgrims, twee mannen en twee vrouwen, van wie alleen de mannen samen vertrokken waren. Het gesprek met twee van hen, Marie-Cécile en Jean-Eric, over onze nog prille ervaringen werd steeds geanimeerder vooral toen de bij hen zo veel beter gevulde stempelkaart tevoorschijn kwam. (volwassen mensen worden kinderen als ze hun trofeeën tonen). Op het laatst stonden we allevier zo hard te lachen dat het de aandacht van de plaatselijke bevolking begon te trekken. Het was een explosie van verbondenheid, we zoenden elkaar zelfs bij het afscheid. Bon camino!
Jean-Eric en
Marie-Cécile
Daarna werd het pittig, een etappe met veel klimmen, maar weer door prachtig landschap, eerst kalk later roodachtige klei, veel oude ommuurde dorpjes met romaanse kapelletjes, ook nieuwe woningen in oude stijl, beige van kleur met gekleurde kozijnen, heel vriendelijk. Eindeloze velden met zonnebloemen, sommige rechtop sommige gebogen, allemaal naar het zuiden. En sommige met een lachend gezicht of een hart. Veel bos. In de berm, Jet haar vaste rubriekje: geranium, kaasjeskruid, marjolein, kruidvlier, lathyrus, cichorei. En op de weg, meer mijn ding: egel, rat en muis, alle dood.
Overmand door de koelte van het bos (Forêt d’Aulnay) slaagden we erin van de route af te raken, maar op miraculeuze wijze vonden we toch de camping die we zochten, in St Léger net voor Aulnay. Het bleek een camping in wording. Prachtige ruimte onder de bomen, maar open septic tank met bijhorende stank en douchen in een mobile home van de eigenaren zelf overigens op levensgevaarijke manier met een boiler die of kokend heet water opleverde of ijskoud. De vrouw van het stel vroeg ons later of we Catherine de Lange kenden (de làànsje). Zij runde de camping vroeger, het was toen een naturistencamping. Ze vond het geloof ik moeilijk te geloven dat we elkaar niet allemaal kennen in Nederland, want ze herhaalde de vraag nog een keer of drie. Zien we er zo naturistisch uit, vroeg ik uiteindelijk. Bij het afscheid zei ik: ik kom straks nog even terug…. naakt. Nee, nee, riep ze, bijna in paniek.
Het wordt nu zondag, ik stoom even door. We moeten het hebben over onze fysieke toestand. Jet heeft de bekende door het lichaam reizende pijn van de rijper wordende vrouw, die vrijdag nog verontrustend in haar (ooit gebroken) schouder had haltgehouden en wel op zo’n manier dat ze zich afvroeg of het wel zou gaan lukken naar Santiago, maar met dank aan Voltaren en mijn handen was deze pijn zaterdag als bij toverslag verdwenen en leek er zondag zelfs sprake van aanstormende algehele fitheid, zowel bij Jet als bij mij, in mijn geval afgezien van chronisch nekklachten. Kwam goed uit want de heuvels op dit traject bleken veel minder mild dan wij hoopten, we moesten toch vaak genoeg alles geven op het kleinste verzet om boven te komen. Niettemin, er was hoop voor de grote tour de force die ons wachtte in de Pyreneeën en dat stemde vrolijk. Kort na vertrek uit St Léger strandden we alweer op zo’n gezellige locale markt, nu in Aulnay, waar we van een slager grézières aangeboden kregen (eendenmaagjes?). Eerst ook weer naar een bakkertje en een terrasje van een café waar in de wc de spiegel op konthoogte hing (oei!) en zo kwamen we vol croissants dubbele espresso’s en café au lait toch weer wat moeilijk uit de startblokken.
De bakkerij in Aulnay
En het werd een heel zware dag want het waaide en we hadden de wind pal in ons gezicht, soms zo hard dat het niet leek uit te maken of we heuvelop of heuvelaf gingen. Toch weer dat landschap, de dorpjes, de bomen en het groen, gewoon heel mooi zelfs als het zwaar hijgend (en in twee drie vier, in twee drie vier, onderschat dit niet!) werd aanschouwd. Toen we bij Taillebourg (allemaal boogjes van een oude spoorlijn) wilden lunchen hebben we ergens in het overstroomgebied van de Charente het tentje opgezet voor wat beschutting. Dat was wel handig omdat het vervolgens ook weer begon te regenen, alleen binnen zitten leverde weer nieuwe problemen op. Wat ís dit, riep ik, wat ís die geur?! Het waren de sokken van mijn vriendin, ze stonken als dode ratten. Ik heb ze ’s avonds gewassen, met Mayazeep, in de wasbak van Bernard en Marry bij wie we onderdak vonden. Nu stinken ze naar dode ratten met Mayazeep.
Ben &
Marrie
We
konden de vorige etappe bijwerken (ik schrijf, Jet
corrigeert) op een heerlijke houten zolder waar een groot kantoor vol
boeken
was en een atelier met weefgetouwen van Marry, het was echt heel
comfortabel en
gezellig (gek detail: je moest tegen het waterreservoir beuken als je
de wc
door wilde trekken). Overigens is het een enorm werk dat logboek, ik
zit nu ook
al uren te schrijven, heb me zoals zo vaak verkeken op de moeite
terwijl ik
toch beter zou moeten weten na al dat geschrijf op wankele nachtkastjes
in
China en waar ook, maar ja nu moet ik door en wat moet je trouwens
anders in
een bonbondoos. Het wordt maandag, de dag van HET ONGEVAL. Het ontbijt
staat om
half acht al klaar: pittige koffie en zelfgebakken brood van Marry
(want er is
niets in Varzay). Ben en Marry zitten zelf in
de
kamer bij het nieuws. Inpakken en gaan, denken we, het is mooi
weer. Geen
regen, geen wind, we zijn fit. Terwijl ik heen en weer loop met de
tassen denk
ik nog een keer of twee drie oei dat ging net goed. Na de trap ga je
links de
bocht om naar de carport waar de fietsen staan en op dat traject is
nóg een onverwacht
trappetje.
Als ik een voorlaatste rondje heb
gedaan
zie ik Jet bezig met een van pijn vertrokken gezicht, doodongelukkig.
Haar is
net dat rottige treetje fataal geworden, haar hele voet is naar voren
omgeklapt. Kom op, ijs erop, zeg ik, maar ze wil Ben en Marry niet tot
last
zijn, dus we
vertrekken.
Bij het huis van Ben
& Marrie in Varzay
Om de bocht vinden we gelukkig een kerkhof (vaak met een hek erom met een deur erin, oases van rust, én vers water) waar we alsnog de voet koelen. Er is nog niet zo veel te zien, een bult, meer niet. We doen arniflor erop en een tape erom, het lukt aardig. We zijn snel in Royan, vreselijke drukte daar, en pakken het veer naar le Verdon. Daarvandaan loopt een fietspad dwars door de duinen langs de kust, heerlijk tussen dennenbomen door. Onder normale omstandigheden zou het geweldig zijn geweest, kleinschalig strandvertier in Soulac sur Mer, maar in de loop van de dag wordt duidelijk dat de blessure van Jet ernstiger is dan gehoopt. Op- en afstappen gaat steeds moeilijker, en ze vergaat van de pijn al is van zwelling nog steeds niet veel te zien.
Hotel
de France in Vendays,
waar we gestrand zijn en Jet, met the
thing
aan haar been
We moeten een plek zoeken waar ze met enig comfort het been omhoog kan doen. In Montelimar, waar we gestrand zijn, zijn alle hotels vol, we gaan het binnenland in, naar Vendays. Daar vinden we onderdak in Hotel de France, waarover ik al geschreven heb. En daar is in de loop van de avond en de nacht de voet van Jet helemaal opgezwollen en blauw geworden. We zitten hier nu al de hele dag, het komt ergens ook weer goed uit want de kleren zijn naar de wasserette en ik kan dit logboek bijwerken en een beetje rusten, maar we maken ons wel zorgen, hoewel er iets van hoop gloort heb ik het idee, alleen al vanwege het feit dat de voet staan toelaat. Vanavond gaan we naar de dokter en dan zien we verder. De wifi in het hotel is zoals in veel hotels nauwelijks beschikbaar dus maar kijken wat er van uploaden komt. Dag allemaal tot het volgende verhaal. Wij houden moed!
Naschrift: Het feuilleton gaat verder. Eigenlijk is het wel leuk dat Jet een ongeluk(je) heeft gehad want zo maken we wat mee. Een kennismaking bijvoorbeeld met de Clinique Mutualiste in Lesparre, een stad die toch echt iets voor moet stellen in deze streek. Wat een vermoeidheid en robotisme, wat een smoezeligheid. We namen een taxi uit ons hotel vandaan, de chauffeur was heel aardig, hij rondde het bedrag af naar 25 euro. Van een receptie was nauwelijks sprake, we werden van het ene kamertje naar een volgende kantoortje gestuurd. Op de goede afdeling aanbeland, Jet wat schuifelend maar niet eens echt mank meer, begon ik het verhaal dat ik al een tijdje aan mensen vertel: ma copine est tombée et a blessée son pied (hopelijk is dit Frans?), maar het meisje dat er zat wilde er niets van weten. Son nom, vroeg ze, et son date de naissance? Terwijl Jet wachtte in een kleine wachtkamer met een stuk of vijf doodongelukkige mensen (één met zuurstof) ging ik in het gebouw (aangeslagen beton jaren 1980) op zoek naar een plek met wifi (sowieso ongewild toch weer de queeste van deze week). Ik vond een cafetéria. Est-ce qu’il y a de wifi? Vroeg ik (hopelijk is dit Frans?) Oui, zei een vrouw die bezig was met bijvullen, a midi. Dat leek me toch sterk. Een ander meisje bij een van de vele loketjes wist niet eens wat wifi was, ze zat trouwens met haar been in het gips, ik merkte op dat ze gelukkig niet ver weg hoefde voor de behandeling maar er kon geen lachje af. Toen ik terugkwam was Jet net gebeld door het UWV. Ze had zich geprobeerd daar ziek te melden, maar dat ging niet zomaar, ze wilden alles weten. Op dat moment kwam een vrouw de wachtkamer binnen en riep madame Romain! Ik word nu net gehaald door iemand van radiologie, zei Jet tegen de UWV’er, het was jammer dat er geen camera bijstond om alles te filmen. Zoveel gedoe voor zoiets onschuldigs. Want eerst zijn we gisteren natuurlijk naar de gewone dokter geweest in Vendays. We werden gebracht door Marika, wie werkelijk geen enkele moeite te veel is voor haar gasten (gisternacht mocht ik nog op hun computer, tussen een ongelooflijke berg papieren en spullen in een soort kast naast de keuken, een echt familiaire ruimte).Gilles en Marika
van Hotel de France in Vendays-Montalivet
Röntgenfoto's
uit de onvergetelijke Clinique, rechts onze beschermheilige
Maar enfin, het is avond geworden, we hebben een grote Mercedesbus gehuurd, een mooie natuurcamping gevonden en vervolgens heeft onze zoektocht naar wifi ons helemaal teruggebracht tot Soulac sur Mer, overigens een schitterend stadje met mondaine geschiedenis, waar in de 19 de eeuw een 12 de eeuwse kerk uit het oprukkende duinzand is gegraven, heel bijzonder. Een beetje ouderwetse sfeer, leuk. De voet van Jet gaat een stuk beter, ze loopt eigenlijk als een kieviet (wat ze voorheen nooit deed!), maar ze moet rust houden, daarom blijven we drie dagen hier (in de Gironde) en fietsen dan richting Dax, kijken hoe dat gaat.
7 Vendays Montalivet-Biganon (14/8-17/8)
Wat we nu weer meemaken. Vanmiddag zijn we aangekomen in Biganon, een vlekje op de kaart, waar de traditionele en de alternatieve route langs de kust die wij hebben genomen, samenkomen. Hé wat is daar, zei Jet bij een straatje. Zonder erbij na te denken reden we erin en vonden daar een wonderbaarlijk ensemble: een kerkje met een hoge gevel waarin een oude klokkenstoel en een klein torentje, daarachter een veel lagere bouw in kruisvorm en reliëf, met romaanse ramen. Net Jannum, zeiden we tegen elkaar, dezelfde sfeer, het oude en stille. In het boekje vonden we wat informatie. Het blijkt een 11 de eeuws kerkje, het oudste van deze streek, St Pierre ès Liens. Verder op het terrein oude bomen, stenen bankjes, het oude gemeentehuis, de oude basisschool die nu als gîte wordt verhuurd en nog een paar andere verlaten huizen.
Het was zo prachtig, we bleven maar rondlopen en kijken, we wilden gewoon niet meer weg. Als we hier eens zouden kunnen slapen, fantaseerden we. Uiteindelijk liepen we het pad terug en zagen bij een tuin een lange versierde tak, waar op stond ‘Honneur à notre maire.’ In de tuin was een vrouw bezig de was op te hangen. Bent u de burgemeester, vroeg ik, voor de vorm, want ze had niet echt een burgemeestersuitstraling. Nee, dat niet, verstond ik, maar ze had er wel mee te maken. Ze begreep meteen dat we hier wilden kamperen en vond het goed.
Biganon
Even later sloeg de klok, toen kwam er een man in een trainingsbroek het terrein oplopen en zei iets in het Engels over kerk kijken. Gaan ze ons nou hier ook al vragen om de sleutel van het kerkje (zoals in Jannum), dacht ik. Maar nee, het was de burgemeester (Vincent, sinds 2,5 jaar de vriend van de vrouw die we hadden gesproken, Martine) en hij nodige ons uit in het kerkje te komen kijken. Wat een cadeau, en wat een paralellen. Hetzelfde vochtige, licht verwaarloosde en mysterieuze als in Jannum, de ingesnoerde triomfboog, resten van fresco’s op de muren. Tot voor kort werden nog diensten en concerten in het kerkje gehouden, vertelde Martine, die mee was gekomen, maar toen begonnen er stukken uit het plafond te vallen en was het niet meer verantwoord. Ik mocht mijn telefoon wel opladen in een zijkamertje waar kasten stonden met o.a. kerststalbeelden erin (helaas ging het toch niet). Vincent en Martine bleken zich te hebben ontfermd over de kerk, net als wij in Jannum een beetje, ze organiseerden elk jaar op de eerste zondag van juli een grote maaltijd met muziek om geld voor het kerkje op te halen, ze hebben een website www.lesamisdebiganon.fr enfin veel overeenkomsten, zoals je hieronder wel ziet (oei).
Niet te hard de deur dichttrekken straks, zei Vincent, anders stort de kerk in. En als je suiker nodig hebt, kom maar hoor. Dus nu zitten we hier op de stenen bankjes te wachten tot het een beetje donker wordt, zodat we onze tentjes op kunnen zetten. Helaas zijn de gîtes daarnet enigszins volgestroomd met enthousiaste Fransen en hun kinderen en blijkt het vergeven van de muggen, hetgeen de magie wel enigszins verstoort, maar evengoed: een fantastische pelgrimsbelevenis. In een hoek van het terrein vond Jet nog een put met een Sint Jacobsschelp. Het water in de put, zegt ons boekje, heet heilzaam te zijn voor mensen met huidproblemen (die wij vannacht best weleens zouden kunnen ontwikkelen).
Goed lieve lezers jullie begrijpen dat wij weer onderweg zijn, na het trieste intermezzo met de voet. Na onze belevenissen in de gemutileerdenkliniek van het pittoreske Lesparres vonden we de meest schitterende natuurcamping die we ooit hebben gezien, la Pignade, in een gehuchtje dat heet Lamodeneuve (allemaal oud): 25 plaatsen van zo’n 3 à 400 vierkante meter elk, waarvan slechts 10 bezet, en wij hadden de beste plaats, meteen ingenomen van een Frans gezin dat er 35 (!) dagen had gestaan, met uitzicht over een soort poesta. De beheerder was een lieve oude dame met indrukwekkende gezichtsbeharing, die bij haar eigen huis een soort Zwitsers chalet als kantoortje hield, vol plastic bloemen. Ze vertelde dat ze vroeger een bedrijf hadden in zaden van dennenappels, die ze verkochten voor de kweek. Voor de deur lag een herder aan de ketting, als je kwam blafte hij zijn baasje naar buiten. Oude houten gebouwtjes, alles heel simpel en opgeruimd, echt fantastisch aangenaam en sympathiek.
Camping La
Pignade in Lamodeneuve vlakbij Vendays-Montalivet
Vrijdag hebben we zo’n beetje de hele dag voor de tent gehangen, gelezen, wijn gedronken, geslapen, het was heerlijk. Best gek ook om even niets te doen. Het zou niet gaan regenen die nacht, wist Jet heel zeker, want ze had de weersverwachtingen ‘van uur tot uur’ bekeken. Midden in de nacht echter brak een bui los van onvoorstelbare kracht en felheid, gewelddadig bijna. Er waren ook windstoten, uit het niets vandaan, en ik begon al wat onzeker te worden over de toekomst van onze tentjes en onszelf. Afwachten, want naar buiten was uitgesloten en naar elkaar schreeuwen had geen enkele zin vanwege het lawaai. De volgende dag vertelde Jet hoe ze in haar enkeldaksje vooral bezig was haar elektronica droog te houden in de slaapzak. Het was een heel gedoe om alles weer enigszins droog ingepakt te krijgen, maar we vertrokken evengoed uitgerust en gingen als een speer. Via het pad langs de kust. Daar ontmoetten we twee mensen, Ada en Fred uit Heiloo (!). Ze hadden de camino al eerder gedaan en gingen nu terug om te bekijken wat ze hadden gemist. Spanje is zo mooi, zei Fred vol eerbied en ontroering, zó mooi. Ze gaven heel veel tips, over de bagage, het klimmen, de refugio’s, weggetjes die je moest vermijden. Ada vond het knap dat wij, als vrouwen, de kaart konden lezen. Verder ben ik heel geëmancipeerd hoor, stelde ze ons gerust. Wij vonden de ontmoeting inspirerend en ook geruststellend. Als Ada en Fred van 65 en 68 het kunnen, moet het ons toch ook lukken?
Ontmoeting met
Heilooërs Ada en Fred
Het pad was mooi, door het bos en de duinen vol met vreemde bodembedekkers en varens. Telkens rook en hoorde je de oceaan, dat woeste beest dat toe blijft happen. Keihard krekelgekwaak ook in de dennen, veel andere fietsers, leuke plaatsjes zoals Carcans met kleinschalig toerisme, zongebruinde halfgoden en –godinnen met surfplanken, heel relaxed. Nog een gekke ontmoeting met een insect toen we op het kleedje gingen lunchen. Het ging eerst op mijn oog zitten (de oogbol zelf) toen bij Jet in haar nek. We sloegen het weg maar het kwam steeds terug en toen we het uiteindelijk dood probeerden te maken, lukte dat gewoon niet! Ik zat er met een minikruidenpotje zo hard op te drukken als ik kon, maar elke keer dat ik keek of het klaar was, begon het na drie seconden weer te spartelen. Nee! Schreeuwden we op het laatst toen we die pootjes wéér zagen bewegen. Een immortal! En toen het eindelijk ophield, het spartelen, kwam er een nieuwe. Precies dezelfde. Het was zo creepy dat we maar zijn weggegaan. Zo kom je toch nog aan je probleem.
Jet
wilde nog wel
een zee-ervaring voor we de kust
alweer
zouden verlaten. Dat lukte bij Le Jenny, tussen twee blauwe vlaggen,
allemaal puur
natuur. We hadden de fietsen tegen elkaar op het strand gezet, na het
plankier
helemaal overgelopen te zijn, en zagen van een afstand al het bekijks
dat ze
hadden. Toen we terugkwamen had iemand een buggy ernaast gezet,
waarschijnlijk
had het niet lang geduurd of het was een parkeerplaats geworden. Het
werd later
en we hadden al 100 km gefietst toen we bij Truc Vert, net voor Cap
Ferret, wat
gingen eten. We probeerden een b&b te reserveren maar alles zat
vol. Truc Vert
had zelf een camping met ongeveer 400 plaatsen, daar slapen leek me
zoiets als
een ervaring van diepe, diepe ellende, maar toen de receptioniste een
Hollandse
bleek te zijn en ook nog dezelfde naam als ik bleek te hebben, werd het
gek
genoeg ineens een andere verhaal. We kregen een plek voor auto en
caravan
terwijl de andere passanten op een klein scheef strookje moesten
bivakkeren (de
leeftijd?) en ik moet zeggen het was magisch om tussen zoveel mensen te
staan
zonder er last van te hebben. Overal in het uitgestrekte
reliëf
van de camping
gingen lichtjes aan, werd gepraat, gedronken, gespeeld, gelachen en
gestonken,
zonder dat het echt te dichtbij kwam. Jong en oud, surfers, families,
trekkers
zoals wij, alles door elkaar.
De nacht was fantastisch helder, je zag de sterren tussen de dennen door. Hoe stiller het op de camping werd, hoe harder het geluid van de oceaan leek aan te zwellen, het leek wel Amsterdam met noordenwind, als je het rangeren van de treinen op CS hoort. Rij nu maar verder dacht ik op het laatst, het werd best opdringerig (steeds bedenken dat het de zee is), zo werd het weer zo’n nacht van maximaal drie uur slaap, vandaar, we zijn nu bij vandaag, de dag dat ik niet zo hard ging als Jet, die ondanks haar nog licht gezwollen voet de hele dag triomfaal omkijkend voor me uit gescheurd heeft. We begonnen bij Cap Ferret, een sprankelende badplaats vol zeeromantiek, waar we de pont hebben genomen. Dat was een hele stress want we moesten de bagage van de fietsen halen voor we aan boord gingen. We hadden een jongen gevraagd of hij ons kon helpen maar net voor de aankomst van het schip werd diens zwangere vrouw onwel, ze moest gaan zitten en viel bijna flauw, het was beangstigend. Krijgt ze nou een miskraam vroeg ik aan Jet. Welnee, ze moet gewoon even liggen, zei zij. Gelukkig wilden een heleboel anderen ons ook wel helpen, de meeste mensen vinden het geweldig twee van die rijpere vrouwen die als marskramers rondreizen. Aan de andere kant was Arcanchon met een attractie die wij nog niet eerder hadden gezien: bungeejumpen met trampoline. Kinderen schoten aan elastieken wel tien meter de lucht in.
Volgde een eindeloos lang plankier en een ‘piste de cycliste’ die de ene keer heel opvallend groen gemarkeerd is en de andere keer volkomen verdwenen is, zo concludeer je als je je tussen het zondagse strandverkeer moet wurmen. We wilden een klein achterafrestaurantje zoeken in een van de haventjes aan de baai van Arcanchon, en dat lukte, in Gujat Merit (?) een plaats aan het water met traditionele oesterkwekerijen in houten huisjes, die hun eigen degustation aanbieden. Dit is geen café en geen restaurant, stond er op de kaart van cabin 301 waar we neerstreken, maar simpelweg een plaats om oesters te proeven (of garnalen). Een glas wijn en stokbrood met aïoli hoorde er standaard bij, en dan kon je ook nog een blikje varkenspaté nemen. Ik vond de oesters heerlijk dit keer, vooral de eerste, en het was daar geweldig. Daarna had ik wel moeite om weer op gang te komen, in tegenstelling tot Jet, die weer superfit geworden is.
Aan het eind van de middag gebeurde nog iets aparts, om het positief uit te drukken. We aarzelden of we de goede route hadden naar Biganon. In de verte zagen we een jongen aan komen fietsen, we stopten om het hem te vragen. Een knappe jonge kerel was het, schijnbaar wat haastig op weg, want hij leek zelfs wat verstoord. Tout droit, zei hij meteen. We vertrouwden het niet helemaal maar fietsten verder. Ik weet niet waarom maar ik dacht net: zouden er eigenlijk nog wel vieze mannen bestaan, of is het alleen dat wij ze niet meer zien omdat ze ons niet meer zien (vroeger kon je toch geen hoek omslaan of er was er wel weer een met twijfelachtige intenties.. en toen zagen wij dezelfde jongen die ons, inderdaad de verkeerde weg gewezen had op een zijweggetje staan, in een toestand die ik op dit blog maar niet nader zal omschrijven.
Het bovenstaande heb ik gisteren geschreven, gezeten op het stenen bankje, waar de muggen zo actief werden, dat we eigenlijk een beetje tegen het kamperen op begonnen te zien. Ik vraag het gewoon, dacht ik, en ben weer naar het huis van de burgemeester gegaan om te vragen of we niet naast maar ín de kerk mochten slapen. Ik vond Martine in de huiskamer – grote stenen schouw, geen kasten, stoere sjiek - ze was bezig met haar blog. Ik geloof dat ze blij was met iemand te kunnen praten. Ze vertelde onder andere dat ze uit Nancy kwam en het heel moeilijk had gehad nadat ze zich in Les Landes gevestigd had. De mensen waren aardiger tegen haar toen ze er op vakantie was. Ze reageren alsof je ze iets wilt afnemen, zei ze. Ze vond het best als we in de kerk sliepen, we waren ook niet de eersten die op het terrein de nacht doorbrachten, zo bleek. Ze liet de foto’s zien op haar blog, er was zelfs een keer een man met een ezel geweest, ook op weg naar Compostella.
Net voor het donker installeerden we ons in de kerk. We zetten de fietsen in de sacristie en legden de matjes in het rechter zijbeukje, naast de nis met een groot beeld van Maria met baby Jezus op haar arm. Waxinelichtjes zetten het hele onderkomen in een wiegend en zoekend licht. Het was natuurlijk uniek, we waren erg onder de indruk en opgewonden. Helaas echter had ook deze ervaring zijn keerzijde. Het begon met een verstopte neus. Toen begon Jet te draaien omdat ze zo’n jeuk had van niet douchen. En toen we dat - hulde aan het vochtig wc papier- hadden opgelost en een soort rust dreigde neer te dalen, hoorde ik ineens krg krg. Ik deed de zaklamp aan, keek onder mijn matje en zag daar een zwarte kever van een centimeter of vier vijf, dezelfde die ik die middag in de kerk van Vincents schouder had geveegd. Scarabeemeneer? Ongevaarlijk waarschijnlijk, maar je wilt het toch niet in je bed. Ik pakte het beest met twee bekertjes en zette het in het portaal van de kerk. Toen het de koffieresten van zich had afgeschud, zag ik met mijn lampje, begon het meteen te kruipen. Terug naar de kerk! Het zal toch niet, dacht ik de hele tijd, een verse obsessie binnen handbereik, het zal toch zeker niet, maar zo waar als ik besta: na een uur weer krg krg krg, hetzelfde beest op mijn matje! Toen heb ik hem onder een beker gezet, tot de volgende ochtend, vanochtend. Toen Jet, geteisterd en gekweld, eindelijk weer sliep, moest ik niezen. Ik probeerde het te smoren in mijn slaapzak, maar het leek of de klokken er bijna van zouden gaan luiden, zo hard klonk het. Alles klonk keihard, zelfs bij het omdraaien in je slaapzak verging horen en zien je al. Daarna sloeg ook de onrust in mijn benen toe, wat ik weleens heb, dat je letterlijk nog niet drie seconden stil kunt liggen. Klaarblijkelijk is Jet wakker geworden toen ik eindelijk sliep, en zo hebben we de nacht doorgebracht, een slapend, een op wacht, in de middeleeuwse kerk van Biganon, ongeveer halverwege onze reis (nog 1006 km uit Biganon), we waren gebroken vanmorgen. Ik onderbreek hier ons verhaal, morgen zullen we alles op alles zetten om het te uploaden.
's Morgensvroeg in het
kerkje van Biganon
8 Biganon-St. Jean-Pied-de-Port (18/8-20/8)
Sint-Jean-Pied-de-Port, daar zijn we nu. Voet van en poort naar de Pyreneeën. We hebben de naam van het stadje al zo vaak uitgesproken, dat we alleen om die reden al blij zijn te zijn aangekomen. We zijn ook wel trots, want we hebben klimmen gehad van 7-9% soms over enkele kilometers lang. En afdalingen natuurlijk, scheurend hard (over 50 km/u), voor mijn gevoel nog meer. Hier, in voetje, begint het derde en laatste stuk van onze reis, die toch wel steeds mooier en spannender wordt.
Ik moet terug naar Biganon, 1006 km van ons einddoel. Toen de zon de kerk in kwam was het alsof een wereldwijde schemerlamp aanging, we vertrokken met jeuk en een prachtige herinnering. In Moustey, moederstadje van Biganon, zochten we drie kwartier naar de plek waar we een stempel in onze credential kunnen krijgen (credential betekent zeker zoiets als geloofwaardig? We weten sinds kort dat het voltooien van de camino punten geeft op je cv, althans in Spanje en Frankrijk, zijn wij even spekkoper straks!) wat uiteindelijk lukte bij de epicerie. Een mijlpaal trouwens, want bij Moustey is het nog precies 1000 km naar Santiago.
We hadden een beetje haast want om half twaalf hadden we afgesproken met Lieneke en Thijs, een goede vriendin van Jet met haar man, in Labouheyre. Ze stonden net de zonnecellen van hun camper te installeren toen we aankwamen bij de Sint Jacobskerk, het was erg grappig.
Lieneke en Jet in
Labouheyre
We vonden een goed locaal restaurant en werden aanvankelijk heel hartelijk onthaald, maar de serveerster werd plotseling stiksjacherijnig. We krompen allevier ineen, voor niets zo bang als iets verkeerds te doen. Was het omdat we ondanks uitgebreid bestuderen van de kaart allemaal een menu van 12,50 namen? Nee hoor gelukkig, gewoon een vete onder collega’s, ik heb het heerlijk kunnen bestuderen. Het was gezellig met Lieneke & Thijs. Ik had het wel weer moeilijk om op gang te komen na dat halve litertje dat ik toch weer niet kon laten. (Dan neem je toch water! Dat is toch óók lekker! Of een tonic ofzo.) Nee dan Jet. Ik had het gewaagd op te merken dat ik toch wel een stuk sterker was dan zij (ik kon harder fietsen én hield langer vol) nou ik heb het geweten. Op het saaie rechte stuk van Labouheyre naar Onesse-et-Laharie stoof ze voor me uit, ik voelde me net een kind met een klein fietsje. Ga maar hoor, zei ik op het laatst en daar ging mijn vriendin, eerlijk waar, ze veranderde van een marskramer in een zwarte kolom die steeds verder naar de horizon verdween, een gekke en niet onverdeeld plezierige gewaarwording voor mij moet ik eerlijk toegeven.
Ik moet nog iets zeggen over het weer. Dat is de hele tijd geweldig. Ervoor en erna, heb ik begrepen, is het slecht waar we zijn, qua weer dan, maar tijdens… geen probleem, we hebben ontzettend veel geluk, zo dat heb ik gezegd. Dan naar Onesse-et-Laharie, een grappig plaatsje met een soort terrasvorming, weg boven, weg beneden. Het bestaat geloof ik uit drie delen en het eerste heet Tireveste (trek je vest uit) en het laatste Tireculotte (trek je broek uit), omdat hier van oudsher pelgrims van hun overbodige kleren werden afgeholpen voor ze de Pyreneeën ingingen. Beneden aan de weg, in een soort parkje, zagen we twee vervuild en gedesoriënteerd uitziende mensen. De man zat op een bankje naar zijn voeten te kijken, de vrouw liep met een pakje kleren rond. Vreemd stel, dachten wij. Het duurde even voor we beseften dat het voetpelgrims waren.
In Lesperon dreigden we even in een refuge municipaux te belanden, overigens een keurig gebouwtje met een keuken, waar je voor zes euro p/p kunt overnachten, maar met twee andere mensen op een kamer, dat vond zelfs Jet een beetje te je ne sais quoi, familiair? Ik vertelde het de vrouw van de gemeente. Kijk als het er nou twintig zijn, zei ik. O, u vindt dat er te weinig zijn! Nou nee dat ook weer niet, maar vier... enfin, het tegenoverliggende hotel, met zo’n sterke wifi dat ik direct tien mailtjes binnenhengelde nog voor ik erom gevraagd had, zat helaas vol maar na wat bellen bleken we gelukkig terecht te kunnen op een boerderij in Péliou. Daar heeft madame Sequin, al sinds 1966 hoorden we later, een bedrijf met kamers in huis, gîtes op het land en een terrein voor kampeerders. Ze had er eerst geen zin in, maar streek haar hand over haar hart toen ik zei dat we zo moe waren.
Nou ja, si vous voulez, dan maak ik wel een bed klaar. Toen we haar zagen begrepen we waarom ze er moeite mee had, ze verging van de pijn. Nervo-astique, verstond ik, toen ik ernaar vroeg, Jet hield het op hernia. Ze was een jaar of zeventig, liep met haar armen naar achteren en kreunde bijna bij iedere stap, het was niet om aan te zien. Wij maken morgen de bedden wel op hoor, zeiden wij. De kamer waar we sliepen was schitterend smaakvol en origineel, kijk maar de foto die Jet er zodirect bij gaat zetten. We mochten in haar keukentje koken en bij haar aan tafel gaan zitten, nee niet daar, dáár (ze was verfrissend directief). Oh wilt u tv kijken vroeg ik, nee zei ze ik wil hier gewoon zitten. Het had wel iets. Zij at ook soep, na afloop gooide ze de pannetjes bij elkaar, toen kwamen er ook nog twee ontzettend knappe jonge kerels aan tafel zitten die hadden deelgenomen aan de jaarlijkse feesten in Dax en van wie één de peetzoon van madame Sequin was. Tot onze verbazing vroegen ze ons hemd van ons lijf over onze tocht en intenties, zoveel aandacht van het jonge manvolk als in Les Landes hadden we echt al twintig jaar niet meer gehad. Ik zag Jet aan tafel bijna in slaap vallen, ze heeft volgens mij van tien tot acht geslapen en stond toen ook stuiterend van energie op, hoogst irritant. Madame Sequin poseerde nog even welwillend voor het afscheid, voor ze kreunend haar weg vervolgde. Ze had trouwens wel de ogen van een kind en een heel blijmoedige natuur (dacht ik). Toen ik vroeg hoe lang ze nog doorging met dit werk, zei ze opgewekt: o gewoon, tot ik dood ben.
Madame Sequin in
Péliou, rechts Ada en Fred en een wilde zoektocht in een
tasje
We waren nog geen kwartier op weg of tijdens het eerste rommelen in de fietstas (Weet jij waar mijn handschoentjes zijn? Waar mijn petje is? Mag ik even plassen. Oh ik moet een blaadje omslaan. Ik wil even een stukje lopen hoor. Ben ik wéér vergeten mijn halsdoek om te doen) zagen wij een gele en blauwe stip aan de horizon (die wij achterlieten): Fred en Ada! Dat was leuk, het was net of we onze buren terugzagen, heel vertrouwd. We bleven wel een half uur staan praten op de weg, zoveel hadden we uit te wisselen. Jet en Ada aan de ene kant, Fred en ik aan de andere bleken vrijwel identieke gesprekken te hebben gevoerd en ervaringen te hebben uitgewisseld. Het meest bijzondere was nog dat zij achteraf hadden bedacht dat ze Ben en Marry (van het ***trapje) van vroeger bleken te kennen, uit Zutphen. Hun kinderen hadden bij elkaar in de klas gezeten. Wij zijn aan de koffie toe, zei Fred op het laatst. Ada had een pain aux raisins in haar fietstas. Daar kan ik me dan op verheugen, zei ze. Gewoon steeds erachteraan! Dat kon ik weleens proberen met een fles wijn. We zien elkaar wel weer, riepen we bij het afscheid, en dat gebeurde tien minuten later op de hoek.
De laatste kilometers over de vlakke weg. Vlak voor Dax krijgen we een paar doorkijkjes in het leven op de rand van sociale uitsluiting: een krom vrouwtje op een erf waar kippen en ganzen het laatste gras hebben weggegraasd, twee mannen die een caravan in stukken snijden met een slijptol en het metaal verbranden. In de berm, iets heel anders: teunisbloem, adelaarsvaren, dopheide, kattestaart, velden vol bloeiende molinia. Op en langs de weg (dood): reebok, sperwer, vos (2x, een vers een stinkend), diverse egels. En een compleet schaap. O ja wat ik vergeten was op te schrijven: omdat we onze handen vol tassen hadden op de boot bij Cap Ferret, had Jet de tickets in haar mond gedaan. De bootman pakte ze, scheurde ze doormidden en deed zonder een spier te vertrekken de snippers terug in haar mond. Vond ik grappig.
Maar goed we waren in Dax en moesten daar coût que coût een plek vinden waar we ons zo onderhand mytisch geworden Blog konden bijwerken. We zoeken een plaats waar we koffie kunnen drinken, zeiden we bij de receptie van een enorm kuurhotel (met alleen maar bijna-comateuze bejaarden). Oui, zei de mevrouw. Wat kunnen eten. Oui. Waar we de fietsen kunnen zien. Oui. En waar wifi is. Oui. Oui? Zeiden we ongelovig. Het leek een welhaast onmogelijk veeleisende combinatie, maar het kon, en zo hebben we ongeveer vier uur lang in de balzaal van het grotendeel verlopen grand hotel huppellepup bij het centrum van Dax zitten werken aan dit ding hier, wat je nu aan het lezen bent, als je niet al lang bent afgehaakt omdat ik er weer een veel te lang verhaal van maak. Daarna moesten we nog een extra fietsbroek voor Jet gaan kopen en toen konden we eindelijk verder. Overigens leek het niet zonder gevaar door Dax te fietsen naar het noorden, Sint Paul de Dax, weer fietspaden die plotseling ophielden, veel glas op de weg, automobilisten die niet gewend zijn een rechtdoorgaande fietser voor te laten. Toen we wegreden zag ik ineens Soustons staan aangegeven, de plek waar René en Caroline (broer en schoonzus) een huis hebben. Dat vond ik toch iets heel raars. Hadden we dat hele stuk gefietst…
De D29
uit Dax was in het begin wat druk, maar het landschap
aan weerszijden werd al heel snel heel mooi. Veel gevarieerder, met
reliëf. Het
klimmen begon inderdaad vrijwel onmiddellijk, vanaf St Pandelon. We
waren erop
voorbereid, maar moesten bij de eerste helling al van de fiets. 7%
stond er in
het boekje. Als dit 7% is, dacht ik, dan gaan we het niet redden. Maar
het was wel 9%, over een heel klein stukje, de rest ging wel, zelfs op
die 2,5 km
klimmen waar
we zo tegenop hadden gezien. Grote opluchting, euforie, en toen zagen
we in de
verte al een heel klein Pyreneetje, toch weer een mijlpaal, we voelden
ook een soort ontroering.
Jet
had even
een zwak momentje bij een refuge die we passeerden, maar we zetten door
en bereikten
het onverwacht romantische stadje Sorde l’Abbaye. Hier werden
pelgrims vroeger met een bootje over de rivier gezet. Het bootje sloeg
ook weleens om, waarna hun spullen werden geroofd. In de middeleeuwse
abdij is een heel ondergronds stelsel met bronnen. Helaas lijken zulke
dingen altijd gesloten als wij er zijn. In Sorde hadden we
wel de
keuze tussen Chambres d’Hôte, een camping en een
refuge, een
ongekende luxe. De camping
lieten we even voor wat of waar die was (waar was die eigenlijk?), twee
chambre
d’hôtes zaten al vol en toen… toen we
aankwamen bij de refuge, onze laatste
hoop (en vrees) troffen we daar geen stinkende slaapzaal vol vervuilde
en uitgeputte pelgrims, maar drie
mensen die letterlijk opsprongen van hun stoel om ons te verwelkomen.
Het waren
Sylvie en Carol, twee voetpelgrims die in de buurt woonden, en
Thérèse, die de
camino had gedaan en nu iets terug wilde doen door als gastvrouw een
tijd daar
te werken. Of we wilden eten. Er was nog rijst, er waren aardappelen,
tomaten. Of
we eerst wilden eten en dan wilden douchen of andersom. Of we eerst een
glas
wilden (JA! Oh water). We wisten gewoon niet wat ons overkwam. We zijn
niet
étonnée zeiden we, we zijn stupéfait,
is dit normaal? We weten het nog steeds
niet. We weten wel dat het geweldig was en dat we heerlijk sliepen op
een
slaapzaal voor acht met ons tweeën en dat we nog nergens
zo’n mooie douche
hebben gezien als daar, en dat we toch ook wel weer blij waren verder
te gaan
vanmorgen, na een intensieve conversatiesessie in het Frans.
De refuge in
Sorde L'Abbaye, linksonder Jet met Thérèse
Je doet het tot hier hè, zegt Jet, die frisgedoucht op het bed gezeten haar zadeltasjes inspecteert. Ja tot hier en niet verder! Dus ik moet deze hele dag nog doen! Wat zijn jouw herinneringen, vraag ik Jet. Mijn herinneringen? Een constante geluksbeleving eigenlijk. En nu komt er een berichtje binnen van Fred en Ada. Ze staan op de camping hier in voetje. Waar wij zijn.
Het pension in
St. Jean-Pied-de-Port, de fietsen staan tussen het porcelein
Maar vandaag was prachtig, een van de mooiste dagen tot nu toe, met schitterend landschap, koeien (en qua flora vandaag veel fijnstraal zag ik vandaag voor het eerst zegt Jet met een stralend gezicht, even groot als een madelief maar al die witte (wit tot rozerood) blaadjes staan los van elkaar) en paarden (die op de electrische hobbelpaarden van Palomino in de C&A van vroeger leken) en in de verte de Pyreneeën waar we langzaam maar zeker in op zullen gaan. Deze plek is ook leuk, een particulier huis van een oud echtpaar met een prachtig houten trappenhuis en lidcactussen op de trap waar je niet verder mag. De fietsen staan in de gang tussen kasten met porcelein zoals je op de foto kunt zien. Es ist verboten die säcke auf den Betten plats staat er in de kamer, we zullen maar niet vertellen dat we net met ons gasje een lekker kopje koffie hebben gezet en wat er jetzt auf den Betten plats. Het was de eerste plek waar ik tegenaan liep. Lieve familie en vrienden, leuk dat jullie meelezen en bedankt voor jullie aardige en lieve meelevende reacties. We denken aan jullie stuk voor stuk. Tot de volgende keer, ultreia!
Wat ons morgen te
wachten staat