We vertrokken maandag, een eeuwigheid geleden, uit Berat, over de SH73,
een spannende weg, met gaten, schapenkuddes, stalletjes met
vijgen en meloenen, een schip in een tuin. Inderdaad een vrolijke stad,
zeiden we, toen we dachten in Fier te zijn aanbeland. Ik had op
internet geel en groen geschilderde flats gezien met schone brede
straten. Maar waarom keek iedereen zo naar ons? We bleken in Roskovec
te zijn, nog een heel stuk voor Fier. Mensen waren daar geen toeristen
gewend. Niet dat ze er minder vriendelijk om waren. We zagen een hele
groep mensen voor een winkel of bedrijfje staan. Loteria? vroeg ik.
Yoyo, zei een man, soldi, pension! Veel mensen waren veel te jong voor
een pensioen, we hielden het op een soort uitkering, bedeling zou je
bijna zeggen. Het ging om 2000 lek per maand, zestien euro. Ongeveer
wat wij hier dagelijks aan eten besteden. In de bars uitsluitend jonge
mannen, met hun kopje koffie van 50 cent, op straat de meisjes en de
ouderen.
Fier leek ook in het echt heel mooi, fleurig en bijna kosmopolitisch.
Brede straten, hoge flats, overal mensen. Waarom had ik hier niet meer
over geschreven? Net voor de stad enorme opslagtanks voor olie,
misschien was iets van deze fossiele rijkdommen toch bij de mensen
terecht gekomen? Het viel ons op dat de wegen er beter waren en er
bijna luxueus uitziende bussen reden, strak rood en wit, niet de
afdankertjes van Connexxion zoals in Berat of de Chinese monsters die
ik in Tirana heb gezien.
Een boot in een
tuin
Roskovec
Olieopslag bij
Fier
Ardenicë en
Appolonia
Van Fier gingen we eerst naar boven om het klooster van
Ardenicë
te bekijken. Een schitterend complex in crèmekleur op een
heuvel, met in het centrum een 13-de eeuwse kerk met heel donkere
fresco's. Volgens de kaartverkoper die in gebrekkig Italiaans (dachten
wij) een rondleiding probeerde te geven, waren ze verkleurd doordat de
communisten er tijdens de atheïstische campagne
propagandafilms
hadden opgenomen. Deze informatie was helemaal nieuw voor mij, en ik
heb er ook nu nergens iets over kunnen vinden. Dilemma: lijkt me heel
interessant om te melden, maar mag ik het geloven?
Ardenice
De
duivel in kleur
Afgezien van twee jonge Duitse meiden, van wie een wild enthousiast
werd toen we over de muilezels vertelden, waren we helemaal alleen op
de plek. Hetzelfde toen we terug in Fier naar het westen reden om het
moerasland aan de kust te checken. Een zanderige weg, wat dorpjes met
onafgebouwde huizen en mensen die één koe of
paard langs
de berm leiden, oma's die voor het huis op een stoel zitten en hun
zonen die een schep in een hoop zand steken, kinderen op fietsjes, dat
soort taferelen. Er spreekt niet heel veel mismoedigheid uit, toch
worden wij er plaatsvervangend af en toe wat treurig van. Het ergst
vind ik persoonlijk al die jongens die maar koffie zitten te drinken in
al die honderdduizend barretjes in elke negorij die je maar tegenkomt.
Ik vind het allang niet meer exotisch of antropologisch interessant. Ga
Iets Doen, denk ik alleen maar. Ga die troep opruimen, ga iets maken of
plukken of schilderen, onderneem iets! Jet vindt het onterecht als ik
me erger. Zou jij het doen in hun geval? Ik wel, denk ik. Maar ik ben
hun niet.
Enfin, bij de kust was de vegetatie speciaal, korte naaldbomen die
allemaal naar het zuiden gebogen waren, alsof er altijd een strakke
noordenwind stond, wat echt niet zo was. Het was weer om te stikken zo
heet, en aan het eind van de weg troffen we niet het romantische
strantrestaurantje waarop we hadden gehoopt, maar wel een stuk of
twintig badgasten onder rieten parasols en verder een klein lint met
leegstaande stukgewaaide gebouwtjes. Troosteloos en mooi tegelijk. Dat
weten we dan tenminste weer, zeggen we steeds als het anders is dan we
dachten. Hier hoeft niemand heen. Even terug was er daarentegen een erg
leuk tentje, met beschutte privéhutjes om in te
eten.
In ons
privézitje
Fier
Het was al tegen het einde van de dag toen we in Apollonia kwamen,
claim to fame van Fier en een van de meest bekende archeologische sites
van het land. Griekse kolonisten hadden zich er tussen de
Illyriërs gevestigd in de vierde eeuw voor Christus toen hier
de
monding van de Vjosë lag, die later door een serie
aardbevingen is
verlegd, waarna de stad zijn havenfunctie verloor en verlaten werd. Ook
Byllis, Amantia, Orikos en andere, ooit welvarende steden met een
akropolis, theater, eigen munten, stoa (zuilengalerijen die als
keermuur diende maar ook als plek om al wandelend te filosoferen)
enzovoort hebben een soortgelijke historie. Moet ik elke keer dat hele
verhaal vertellen, vroeg ik mij af? Of kan ik het inkorten tot
'stichting, handel en bloei, neergang en afgehakte ledematen in
rivieren van bloed'? Wat vinden jullie, familie, vrienden en bekenden?
Of vinden jullie dit blog sowieso teveel tekst en/of staat het
onderwerp te ver van jullie af? Alle begrip hoor. Als je
maar doorzet!!
Waar was ik? O ja, Appolonia, nou interessant, maar ik vond het zoals
wel meer in Albanië wat liefdeloos. Alsof mensen (en
bestuurders)
denken: o ja, geschiedenis... een soort onverschilligheid, of
onwilligheid om teveel bij het verleden stil te staan. De namen op de
grote plattegrond bijvoorbeeld strookten niet met die op de
informatieborden bij de diverse objecten. Centre Historique werd
Bouleuterion, Stoa Rugga enzovoort. Maar evengoed was het heel apart om
daar vrij door de eeuwen heen te wandelen. Ik ging nog even naar de
akropolis en daar was ik helemaal alleen, met vijf schildpadden.
Apollonia
Bouleuterion
Hierna mochten we eindelijk naar ons hotel aan zee,
voorbij Fier
nog wel over een snelweg. De snelweg begint aan het einde van een soort
grintpad langs honderden kapotte kassen vol onkruid waar het glas in
roestige sponningen gebroken naar beneden hangt... hier, denk
je,
is het hier, de oprit??? En ja hoor, na nog wat meloenen en agenten met
een spiegelei die meteen de andere kant opkijken als ze zien dat je
toerist bent, kun je ineens gas geven of een geweldige plak recht, glad
en gatenloos asfalt.
De oude kassen
Aqua Marina
We hoopten op een rustige, gezellige plek aan zee. Ik wist niet precies
meer wat ik had uitgezocht, zag alleen nog een foto voor me van een
lachend gezicht en een grill met vis. Stel je je er maar niet tevee van
voor hoor, waarschuwde ik Jet, die in de auto al bijna haar badpak aan
wilde doen, maar toen we aankwamen in Radhimë, net onder
Vlorë, bleek het helemaal goed: een huisje op de
begane grond
op de hoek van het gebouw, aan een grintpleintje waar een caravan stond
en een soort klushoek was, maar ook klapperbomen en planten in potten,
veel hergebruikt hout, vruchten, planten, trappetjes langs de rotsen
naar een kiezelstrand en azuurblauw water, een terrasje met rieten
overkapping, alles heel eenvoudig maar liefdevol. Dat is onze
filosofie, zei de zoon van de baas, Vili, toen we gisteren na zes dagen
(!) weer vertrokken. Alleen snapt niet iedereen dat. Nou wij wel hoor!
riepen we. Het is inderdaad een soort delicaat evenwicht waar je - wij,
als toeristen - naar zoekt: je wilt wel de basisgemakken, een gevoel
van veiligheid en prviacy, en een vriendelijke service, maar het moet
niet te gelikt zijn want dan wordt het onpersoonlijk. De vijf
basisgemakken leg ik nog een keer uit. In de badkamer 1 een plankje
voor je spullen, 2 wc-papier op een plek waar je bij kunt 3 een droge
zone en verder 4 bij het ontbijt meteen koffie en 5 een lamp waar je
geen zonnebril bij op hoeft. Eerlijk gezegd was ook bij Aqua Marina aan
geen van deze basisvoorwaarden voldaan, maar de rest was zo geweldig
dat we er toch met liefde aan terugdenken.
Vlorë
Aqua Marina
Zeester
Het terras
Akil
Cross country
Byllis was de bestemming van onze volgende dag, een verlaten stad uit
de oudheid op een hoogvlakte ten oosten van Fier. Ik had wel gelezen
dat
het via Fier en Ballsh moest maar we wilden het om niet helemaal terug
te moeten toch proberen via Vlorë langs de onderkant. Al vrij
snel
ten oosten van Vlorë werd de weg echter slecht: hobbels en
kuilen,
losliggende stenen en keien, wolken van stof en zand. Het gaat wel
over,
dachten wij, en reden door. Het ging niet over en je weet hoe dat gaat,
met elke kilometer die we verder kwamen, stapvoets en heftig heen en
weer schuddend, werd de onwil om terug te gaan natuurlijk groter.
Hadden we maar geweten hoe lang het nog zou duren. Op een zeker moment
zagen we een soort eindeloze achtbaan voor ons, met golven en kuilen
van zeker een meter hoog en diep. We werden heel stil, allebei, als de
dood, bekenden we achteraf, dat we op zo'n golf of in een kuil zouden
blijven steken. Ik reed heel langzaam en voorzichtig. Toch onze grote
verbazing zagen we nu en dan, zo'n beetje elk kwartier, hotsend,
schuddend en in een wilde zigzag van links naar rechts een auto uit het
stof vandaan komen, om ons te passeren, meestal een 4x4, een keer een
vrachtauto en een keer zelfs een bus. Het landschap was mooi, maar ook
misbruikt en aangetast, als ik dat zo mag zeggen. Dit is het land van
olie en gas maar voor de Albanezen is het klaarblijkelijk onmogelijk
dit op een rendabele manier uit de grond te krijgen. We zagen geen
reusachtige boorinstallaties maar hier en daar een eenzame roestige
jaknikker
die piepend en knarsend op en neer ging, zoals je vroeger bij ons in
Drente zag. Waar de olie bleef? Ook in de berm zagen we zwarte plakken
drijven, overigens zoals een Romeinse geschiedschrijver die dit volgens
mij al asphalt noemde. Ik dacht om die reden nog dat het mogelijk zo
uit de grond kwam, maar volgens een Hollander die we later ontmoetten
(hij reisde met zijn vrouw door de Balkan alsof het aangenomen werk
was) was het gewoon vervuiling. De Chinezen zijn met de winning
begonnen om het zo weer achter te laten.
Moet ik ook weer uitzoeken.
Enfin, dus we hobbelden en zuchtten en zochten nog een flesje water en
hobbelden verder. Toen we al zeker anderhalf uur aan het rijden waren
zagen we het pickup truckje dat ons stoer stuiterend voorbij gescheurd
was, met een lekke band langs de weg, mét een hulpauto, die
ons
ook al was gepasseerd. Zie je wel, dachten wij, dat krijg je ervan. Het
waren Fransen. Kennen jullie de route vroeg ik. Nou kennen kennen, zei
een vrouw. Ze wees met haar hoofd naar de band. Na een uur of twee
zagen we de brug over de Vjosë waarvandaan het niet meer ver
kon
zijn. We haalden heel opgelucht adem bij een barretje in Pocem, waar
meer auto's stonden. Een man was daar vlees aan het grillen onder een
pandeksel van beton, er waren ook bronnen waar mensen water kwamen
halen, en vijvers met vis. Zomaar ineens. We wilden het nog proberen
via Klos, what's in a name, maar toen we ook daar weer het gehinderde
gravel zagen riepen we allebei o nee! En zo eindige ons
Byllis-avontuur.
Jaknikker langs
de vrijwel
onbegaanbare SH100
Olie(vervuiling)
En
panne?
Geiten bij de Vjosë
Pocem
We waren het autootje - een Dacia Sandero - zo dankbaar dat hij ons
veilig terug had gebracht dat we hem hebben laten wassen bij een van de
vele wasstations die je overal ziet (Lavazhi). Het was geweldig om te
zien. Vier jongens sprongen een meter in de lucht en wierpen zich erop
met een hongerigheid die ik nog nooit in een wasstraat heb gezien. Ik
liep achter Jet aan die boodschappen was gaan doen en zag in de verte
hoe het water hoog opspatte en een van de mannen met volle kracht een
kleed tegen de muur stond te slaan. Toen we tien minuten later terug
kwamen stond de motor aan en de airco en radio op volle sterkte. Ze
hadden kranten op de vloer gelegd, alles glom en straalde, en een
jongen, ik lieg dit niet, spoot nog snel wat schoonmaakmiddel op een
band en begon te poetsen. Twee oudere mannen waren erbij op een stoel
gaan zitten om van het spektakel te genieten en voor dit hele feest
moesten we 300 lek betalen, 2,50 euro.
Woensdag bleven we thuis en heb ik de vorige blog geschreven en gepost
terwijl Jet haar strandplezier tot de laatste seconde uitperste en
genoot. Af en toe ging ik ook even kijken en zwemmen. Er waren ook een
stel Italianen bij die zeeëgeltjes hadden gevangen en zaten
uit te
lepelen. Voor de spaghetti, zeiden ze. Een van de jongens van Aqua
Marina, Niku, had Jet eindelijk voor vier euro een stoel kunnen
verkopen en leek een vriend voor het leven geworden. Hoewel ik degene
was die hem hielp toen de golven ineens hoger werden en de stoelen met
hun kussens in veiligheid moesten worden gebracht, werd Jet ervoor
bedankt. Zelfs de volgende dag nog! Of we zussen zijn, wil iedereen van
ons weten. Omdat we zo op elkaar lijken zeker...
's Avonds nog een mislukte tocht, naar Orikum en een mislukt etentje in
een tent waar een man in traditionele kleding gewoon op de weg ging
staan om je tegen te houden. Het hielp dus wel. Jet probeerde voor deze
keer schaap en het was echt wel lekker, maar de lucht die
achterbleef... Ook ik hoef even niet meer. De jongen die ons bediende
was zo zwaar en zo vermoeid, dat hij bijna door zijn knieën
ging
toen hij het trapje wilde nemen.
In Vlorë
Donderdag waren we gelukkig weer ijverig en effectief. Van het
historisch museum (tot voor enkele jaren nog oorlogsmuseum geheten)
gingen we naar het etnografisch museum midden in een wijk waar een hek
omheen stond omdat deze werd gerenoveerd. Toen naar de Muradi Moskee,
gebouwd in 1542 door Sinan die ook de Suleyman Moskee in Istanboel
ontwierp. We aarzelden voor de deur maar werden naar binnen gezwaaid
door een pseudo-gids. We hoefden geen hoofddoek om, alleen de schoenen
uit. Er lag lekker dik tapijt, verder was de moskee erg sober,
witgeschilderd, met een poepbruine m'bar. Toen we binnen stonden,
kwamen er nog meer vrouwen de moskee in, die hartelijk onze handen
schudden. Buiten kwamen we oog in oog met een Roma vrouw, die haar
zoontje erop uit stuurde om te bedelen. We zaten op een bankje met een
flesje water, dat het jongetje uit onze handen trok. De vrouw was
zwanger. Ze had één tand en leek zowel stoned als
zwakbegaafd. We vonden het moeilijk om aan te zien. Even later kwam er
een
stel jongens van de lokale tv. Ze gingen de man filmen die er al een
tijdje nogal geparfumeerd stond te bellen. Deze man was de moefti, zo
vertelden ze, een hoge geleerde van de islam. Zo jong! riepen wij. Hij
was 34.
De moefti met de
jongens van
de lokale tv
Ik ging nog even de moskee in om een Arabische tekst te bekijken. Een
jongen die daar stond vertaalde het maar al te grif: 'Gelovigen zullen
hier als een vis in het water zijn, maar hypocrieten (ik) als een vogel
in een kooi. We troffen het wel weer, want de jongen, nog geen dertig
en bijzonder modieus gekleed, bleek de imam van deze moskee, sinds
enkele maanden. Het was leuk om met hem te praten, maar niet voor lang.
Hij had een zware taak, vertelde hij, want door nalatigheid van zijn
voorgangers was het helemaal verkeerd gegaan met de mores de laatste
tijd. Als hij nu zei dat vrouwen een hoofddoek moesten dragen en niet
op de begane grond mochten komen, werden ze boos. Dat kon natuurlijk
niet. Maar, wilde ik zeggen, ben je dan niet blij dat vrouwen zich hier
welkom voelen? Hij gaf me geen kans, ging er kennelijk vanuit dat ik
als vanzelfsprekend zijn mening zou delen. Die tolerantie zou hij
omdraaien, zei hij geruststellend, niet in één
keer, maar
stap voor stap. Dat ging heus wel lukken.
Zvernec
We gingen terug naar de auto en reden naar Zvernec, het oude klooster
op een eilandje dat met een lange loopbrug aan het vasteland verbonden
was. Je kon de auto kwijt op een zanderig landje vol afval, erg
ongezellig en zeker niet op hordes toeristen berekend. Op het eilandje
troffen we een oud Grieks stel begeleid door hun kleinzoon. Zijn oma,
zo vertelde de kleinzoon, had hier als klein meisje op het terrein van
het
klooster gewerkt en een van haar voorzaten van de vrouwelijke lijn had
het klooster zelfs helpen bouwen in de zestiende eeuw. Ze had olie
meegenomen om in een van de olielamjes te doen, een alternatief voor
kaarsjes. Hoe geweldig ze het vond om hier weer te zijn! Ze dankte God,
werd steeds enthousiaster en het duurde niet lang of ze stond ons
regelrecht te zoenen. Wat zegt ze toch allemaal, vroegen we
aan
haar kleinzoon. Ze zegt dat ze naar de hel zou gaan om jullie zonden op
zich te kunnen nemen. We schrokken ons dood. Maar het was kennelijk
lief bedoeld, want ze omarmde en kuste ons nog een keer. Even later
kwam er een man naar ons toe die ook al hevig geëmotioneerd
raakte
door het kleine kerkje, waar hij alle ikonen (opplakikonen) had gekust
onder het prevelen van wat wij hoorden als bezwerende woorden. Hij was
dokter, zei hij, in Griekenland, maar dit was zijn tweede thuis. Jet
had ondertussen een orthodoxe priester gezien, die uit een van de
verblijfsgebouwen was gekomen. Een geweldige man, zei de dokter, met
een wonderful and clear spirit. Dat laatste vond ik erg mooi en
beeldend. Even later kwam de man terug om een vrucht met ons te delen,
iets dat we al diverse keren hebben meegemaakt. We vonden het
grandioos.
Bij het klooster
van Zvernec
De Griekse dame
en haar man
Terug in Vlorë bezochten we nog het Museum van
onafhankelijkheid.
De vrouw die voor ons uitliep om de lichten aan te doen, werd heel
enthousiast door het Albanees dat ik sprak (toch zeker 20 woorden). Van
het Ministerie van Cultuur mochten we geen foto's maken, zei ze. Maar
wel van haar! Wacht even, ze zou het zelf wel even doen. En zo
poseerden we voor elke foto en elk met de Albanese vlag geborduurd
kleed, tot we er helemaal melig van werden. Het was wel een
interessante plek trouwens, want in dit huis was in 1912 door Ismail
Qemali de onafhankelijkheid getekend, die niet al te lang
zou duren, maar wel een essentiële stap voor het Albanese
nationale bewustzijn was. We zagen schilderijen van een ongelooflijk
leeg en dorps Vlorë en foto's van Qemali met zijn familie, van
Isa Boletini
en Luigj Gurakuqi, maar
ook de originele documenten en zelfs de pen waarmee het contract was
getekend dat de eerste voorlopige regering installeerde.
We waren nog niet klaar, moesten nog naar de rand van Baba Kuzu, een
geologisch interessant verschijnsel met een tekke en een voor ons wat
onbegrijpelijke heiligenverering waarvan
ik hieronder ter illustratie een foto laat zien.
Bij de tekke van
Baba Kuzu
Toch naar Byllis
De volgende dag zijn we alsnog naar Byllis
gegaan, maar nu via Fier en Ballsh en ik kan zeggen: het was magnifiek.
Eerst het avontuur van de reis in de plotseling bijna gewelddadig
stromende regen, met onweer, die de best goede weg op plaatsen
veranderde in een rivier, en toen de site zelf. Op de site kwamen we
een andere witte Dacia
tegen met twee panische Fransen die de snelweg zochten, verder was er
niemand. We liepen door het natte gras langs de twee kilometer lange
muur die de Romeinen hadden gebouwd nadat ze de stad van de Billionen
hadden ingenomen, de resten van het theater, een basiliek en
kathedraal, het grote waterreservoir. Langzamerhand hield het op met
regenen en kwam de blauwe lucht terug. We waren op een plateau op een
hoogte van 500 meter, rondom ons diepte en verder weg weer hogere
bergen, waar nog wat onweer zat. Wat een schitterend uitzicht en
speciale gelegenheid om daar alleen te zijn.
Byllis
Mevrouw
de
reisboekschrijver
Het uitzicht
De Vjosë vanaf het plateau
Dat was vrijdag, eegisteren. Gisteren was ook prachtig. Na het afscheid
van Aqua Marina gingen we eerst
alsnog naar Oriko, weer zo'n archeologische vindplaats, gelegen
in militair gebied aan de wortel van het nauwelijks
toegankelijke
schiereiland van Karaburun (Turks voor zwarte cape vanwege zijn donkere
bossen en golvende berghellingen) en vergeven van van
oud-communistische relieken. We
moesten ons paspoort afgeven bij een slagboom en kwamen langs een heel
lint van bunkers en barakken. Jet vond de site zelf Bijbels, allemaal
olijf- en
vijgenbomen, witte rotsen tussen het gras, veel kruiden, en dan die
resten uit de oudheid, ook van een Dionysische tempel waar offers
werden gebracht. Ik dacht stromen van bloed in de stenen te zien, maar
het was er zo vredig als wat, er waren alleen twee jongens, waarvan er
een in een boom zat om vijgen te plukken. Ze kwamen naar ons toe om ons
er een paar van te geven, zo schattig. Militairen, bleek later. Er
liepen ook drie paardjes en een muilezel, waarschijnlijk om het gras
kort te houden, het was supermooi. Oja en Jet heeft nog een schildpadje
gered, die was erin geslaagd op een steen vast te komen zitten, zijn
pootjes draaiden in de lucht, wie weet hoe lang al.
Afscheid van Aqua
Marina's
Hemmingway
Paardjes bij Oriko
Het
droogzwemmende schildpadje
Bunkers langs het
pad naar de
site van Oriko
Oriko
Ik breek hier, weer abrupt, mijn blog af, omdat ik al
bijna de
hele dag bezig ben en Jet, die heel geduldig ligt te lezen hier in
Sarandë waar we nu zijn, wel een klein beetje naar beweging
begint
uit te zien, net als ik trouwens. Ik kan het ook heel kort houden: na
Oriko kwam een bergdorpje met een verlaten tekke, waar we heen werden
gebracht door een stel giechelende pubers. Een oom van een van de
jongens hield daar bijen, het was ooit een gewilde toeristische plek,
nu in verval, maar nog altijd mooi. De pas bij Himarë, een
totale
onderdompeling in naaldwoud, wolken uit het niets vandaan waar wij heen
gaan, 'met een mysterieus karakter zegt Jet, en die kronkelige kustweg
moet je toch ook wel even noemen toch wel gekenmerkt door redelijk
eenvoudig toerisme (de kenner herkent haar stijl), de gore
overblijfselen uit de communistische tijd, het ruige landschap en de
vriendelijkheid' prachtige gezichten op de zee
beneden en in bergen in de verten, een klooster, een basiliek,
heerlijke geur, regen keiharde regen en golven die over de boeg heen
sloegen (van de auto) slapende honden op het opdrogende wegdek. Nee,
hij leeft hij leeft! Geluid van krekels, bij Palermo een gek propje
land precies zoals ik al geschreven had met een beest van een kasteel
erop, dat een soort hippieland bleek te zijn en dan net voor
Sarandë langs de weg een enorme laagvlakte met kleinere bergen
als
puisten erin, iets ruigs, heel ongebruikelijk, ik had zoiets nog nooit
gezien. We reden in een klein lintje van auto's naar links naar rechts,
dank je google maps, tot voorbij ons hotel, zo een diepte in waar de
auto nu staat. Sarandë is de eerste plaats met veel toeristen
die
we zien, en een duidelijk Griekse atmosfeer.
De verwaarloosde
tekke van
Alliut bij Dukat
Het hoogste punt
op de pas van
Himarë
Onderweg langs de
Rivièra
Op het kasteel
van Ali Pasha
Tepelenë
Hier laat ik het bij voor deze aflevering, lieve lezers. Dank voor
jullie aandacht. Ik hoop
dat jullie volgend jaar allemaal met een gloednieuwe
Dominicus-reisgids van Albanië (waarin in speels en ritmische
zinnen veel informatieve en verantwoorde achtergrondinformatie, ik
bedoel niet zo slordig als dit blog) in je handbagage naar
dit
geweldige land zullen gaan! Een hartelijke groet van Mariëtte
en
Yvonne.