logo albanieblog


46    Radomirë en Rabdisht



Maandag, 21 oktober 2024
Vandaag een relaxed dagje, dachten we. De hondenbeet van Jet was rondom helemaal blauw en groen, twee gaten aan de onderkant met daarboven sporen van tien centimeter, drie kleinere gaatjes aan de bovenkant. Je zag hoe ver het beest zijn bek had opengesperd, zeker twintig centimeter. Jammer dat ik geen foto mag laten zien... het was indrukwekkend.

We reden naar Radomirë, een uur uit Peshkopi, om de trails te verkennen aan de voet van en naar Mount Korab, de hoogste berg op Albanees grondgebied (2764 mtr). Het was een heel bochtige en steile weg, over het algemeen goed, maar hier en daar met schade van gebroken asfalt, mogelijk door aardverschuivingen, die was hersteld. Je zag ook wel veel keermuren die al geheel waren opgevuld met naar beneden gerolde stenen, hier en daar lagen ook hopen op de weg.
Na een tijd in de mist stegen we boven het wolkendek uit, wat een prachtig gezicht was.


n
Uitzicht over de wolken

j
In Radomirë, achter Hotel Korabi


High Scardus trail
Radomirë viel een beetje tegen. Ik had gedacht aan zo'n gezellige plek met kleinschalig toerisme waar je het tikken van wandelstokken hoort en mensen ziet die vol ontzag naar boven staan te kijken. Hier niets van dat al. Een klein lint met een moskee en huizen, en twee hotels met lege terrassen. Geen koffie, sorry sorry, er was geen stroom. Wel bleken er gemarkeerde wandelpaden vandaan te lopen, naar de top van de Korab en ook verder, naar Rabdisht en Çerjan, waar we gisteren waren. Het traject was deel van de High Scardus Trail, een route van 20 etappes door de westerlijke Balkans.


jb


k
Het begin van de route naar en over de top van de Korab, het bruggetje was net gemaakt


Witte keienpad
Ook was er een pad naar het Zwarte Meer, Liqeni i Zi, dat bij de moskee begon. Het was over de hele lengte voorzien van witte keien. Het zag er mooi uit en was handig als markering, maar een crime om overheen te lopen. Wie had dat bedacht? Zwitserse en Oostenrijkse weldoeners, hoorden we later, die iets wilden doen voor het toerisme in het ruige Albanië. Had heel veel geld gekost, maar de dorpelingen hadden er niets aan, want het vee liep liever naast het pad en de paarden hadden er heel veel moeite mee.

Mooi was de route wel, gelardeerd met groene prullenbakjes, heel optimistisch, en halverwege een leuk zitje van stammetjes.


k
Onderweg langs het witte keienpad

p
Prachtige prullenbakken

k
Het zitje

p
Liqeni i zi


Het zwarte meer was meer een groen meer, helder, mooi, met kikkertjes, tussen de dennenbomen waar zo te zien weleens een vuurtje werd gemaakt. Dus mooi, maar ja.. ook wel wat rustica vonden wij, een beetje opgelegd. Niet het echte werk.


bh
Terug in Radomirë, een imker en rechts Habil voor Hotel Korabi, dat hij met zijn ouders runt


Habil
Terug beneden raakten we in gesprek met Habil (24), de mede-eigenaar van Hotel Korabi, die daar keihard de tuin aan het bewerken was. Hij had ons al eerder aangesproken in een onmiskenbaar Brits accent. Op onze vragen vertelde hij wat een onzin het was, dat pad. Dat het alleen maar voor de toeristen was, een soort paradepaadje. En dat de mensen zoveel meer geholpen zouden zijn geweest met een goede afvalverwerking. Voor ons doen ze niets, zei hij, overigens niet bitter maar eerder strijdbaar (dus doen wij het zelf).

Hij liet ons de kamers van het hotel zien: heel mooi, degelijk en compleet, met een plankje voor douchespullen en sommige met nachtverlichting. Helaas geen droge zone. Misschien kun je zo'n ding neerzetten zodat de mensen het water in het putje kunnen trekken. Nee, nee, riep hij, dat doen de schoonmaaksters. Ja maar, zei ik, laat maar.

Habil was ontzettend ambitieus. Ook zijn verhaal was weer indrukwekkend. Hij was op zijn 15de naar Engeland gegaan (zonder het zijn ouders te zeggen). In the back of a lorry, zei hij, voor 8000 euro. Met mensensmokkelaars dus. Hij had daar al neven zitten, in Londen, ze hadden foto's gestuurd van zichzelf in mooie kleren en met dure horloges.
Dat wilde en kreeg hij ook, maar het gaf niet lang voldoening. Na een paar jaar is hij teruggegaan naar Radomirë en heeft zijn ouders geholpen het hotel, dat toen zes kamers had, uit te bouwen tot een plek waar nu dagelijks 60 mensen konden logeren. Dat was in de zomer ook gebeurd. Veel Tsjechen, Polen, Zwitsers, Engelsen, Duitsers, een enkele Hollander. Allemaal hikers. Hij vergezelde ze ook wel, of nam hun bagage mee op zijn paarden.

Terwijl we stonden te praten, kwamen af en toe schoolkinderen langs met plastic zakken. Lopen ze hier nou heel lief het afval op te rapen? vroegen we ons nog even hoopvol af. Nee hoor, ze liepen het afval op straat te vermeerderen. De plastic zakken zaten vol zakjes met snoep en chips, die ze na het ledigen achter zich lieten vallen.
Habil stond ook zijn hoofd te schudden. De jeugd van tegenwoordig... They don't care, zei hij. Ze willen naar huis om spelletjes te doen op hun tablet. Zelf was hij op zijn vijfde, I swear to God, benadrukte hij, op zijn paard 500 schapen aan het hoeden hierboven. Op zijn vijfde...

We zaten er in de auto over na te praten. Het beeld dat mensen soms hebben van Albanezen die naar het buitenland trekken. Drugs, criminaliteit. Maar hoeveel Habils zitten daartussen?

Gratis pleisters
We gingen terug naar Peshkopi om nog even door het stadje te lopen. We moesten geld halen, pleisters, en ik moest ook wat nieuwe foto's hebben voor mijn gids. How are you, vroeg een jongen bij de Farmacie waar we naar binnen liepen. Hij haalde een doosje pleisters uit een la, en toen we af wilden rekenen, zei hij, no, it's from me. Maar moet jij het dan straks aan je baas betalen, vroegen wij. De baas is mijn moeder, zei hij. Zo schattig.


pp
Zicht vanaf het terras van Hotel Korabi (alweer), rechts straatbeeld van de boulevard

p
Rruga Tercilio Kardinali in Peshkopi

p
Dezelfde straat, naar het oosten gezien, links achter de bomen de weg naar het badhuis


O ja, we waren nog naar de toeristeninformatie geweest, om zeker te zijn dat hij niet meer bestond eigenlijk. Het bureau was in 2018 net geopend, ze hadden toen keihard op het buitenlands toerisme ingezet, maar met weinig resultaat naar ik later begreep want toen ik de vorige druk update was het dicht. Een onmogelijke plek ook, een stuk van de boulevard af, op de eerste verdieping van een gebouw en dan ook nog achterom, voordat je er überhaupt bent...

Tot mijn grote verrassing was de deur open en werden we zo ongeveer naar binnen getrokken door opnieuw een man met een duidelijk Brits accent, die meteen losbarstte in een enorm verhaal over de stad en de streek. Hij gaf ook een paar nuttige folders met kaartjes mee, het was een verrassing. Dus mensen: ga daarheen!

Terug naar Rabdisht
We waren gisteren in Rabdisht geweest, maar waren niet verder gekomen dan een zanderig vol parkeerplaatsje bij een schooltje. Daar hadden we de plaats mee tekort gedaan, begrepen we nu, want Rabdisht was een van de dorpen in het 100-dorpenprogramma, waarmee de regering met verbeteringen aan de infrastructuur en uitstraling al jarenlang leuke dorpen onder de aandacht wil brengen.

Rabdisht noemden ze cobblestone-dorp, omdat de steile straatjes van keien zijn. Ik had gelezen, in het onverbeterlijke digitale naslagwerk over cultuur en historie van Robert Elsie, dat de Serven daar in de onafhankelijkheidsoorlog van 1912 ongelooflijk huisgehouden hadden: 38 huizen en 30 stallen in brand gestoken, 65 mannen afgeslacht met een bajonet, de zoon van een plaatselijk leider levend in de vlammen gegooid, schapen, geiten, koeien en paarden meegenomen, een drama.

In eigen drek
Er was weinig van na te voelen in het oude dorp, maar ergens moet de pijn toch nog wel hebben gezeten. Net als in Moddergat, waar eind 19de eeuw de halve mannelijke bevolking in de golven verdwenen was.
We liepen over de schotse en scheve stenen door de steile straatjes. Hier en daar klonken stemmen, er woonden duidelijk nog meer mensen dan in Bellovë, maar ik vond Bellovë mooier, opener. Hier waren lelijke ijzeren deuren voor de erven geplaatst, je kon nergens naar binnen kijken. Misschien dat veel mensen in de winter ook naar lager gelegen oorden ging, zoals op veel plaatsen.

Uit een van de huizen kwam een man naar buiten. Hij begon helemaal te stralen toen hij ons zag, stak zijn dikke zwarte hand uit om ons te begroeten. Jouw koe? vroeg ik. In een donkere stal zagen we een zielig beest staan soppen in zijn eigen drek. Ja, zei hij trots. We liepen verder tot het einde, waar we een smalle opslagplaats voor maïskolven vonden die we uit Spanje kenden, een horreo?


r
Een opslagplaats voor maïs

Een wilde bok
Het was al rond half zes. Tijd om naar het hotel terug te gaan, vonden wij. En toen begon het volgende angstige avontuur, opnieuw uit de hoek van de zoogdieren. Terwijl we naar beneden liepen hoorden we geluiden van stemmen en van slaan, beng beng, een beetje mechanisch, het had iets van houthakken vond Jet, chop chop.
Het beuken bleek zich af te spelen voor de vieze stal waar we net naar binnen hadden gekeken. Het was de vriendelijke man. Hij stond met een strontschep op het hoofd te slaan van een grote geitenbok, zo'n enorm beest met gedraaide horens. Een paar geitjes stonden erachter, en daarachter weer een stuk of vijf opgewonden jongetjes.

Wat was er gebeurd? We snapten er niets van. Misschien wilde de man het beest verhinderen bij zijn koe naar binnen te gaan? Het zag er in ieder geval heel gek uit, dat niet-aflatende geram op die kop, en we wilden al iets roepen van hou op ofzo, maar nu begonnen de jongetjes naar ons te roepen. Hide, hide! Kom, kom!
Wat, moesten we erlangs? Hide hide, klonk het nog dringender, dus we gingen maar. Maar toen we erbij voorbij waren en ik al naar mijn telefoon greep om een foto te maken van het dorpstafereel, begon iedereen ineens te schreeuwen en te rennen. De bok was in beweging gekomen, achter ons aan. Ik vroeg me nog even af of ze niet een grap uithaalden, maar nee het was echt zo, nu had de bok het op ons voorzien.

We begonnen te rennen, de jongetjes renden voor ons uit. Het leken de straten van Pamplona wel. Nee nee, hoorde ik Jet jammeren. Had ze net die hondenbeet overleefd... We keken tijdens het rennen naar muurtjes waar we achter konden staan, maar er was niets, alleen dat keienpad met huizen en ijzeren hekken aan weerszijden. We renden een meter of veertig, vijftig, denk ik, de opwinding was enorm, toen dacht ik: we moeten zo niet vallen, dan zijn we nog verder van huis. De bok zat ons echt op de hielen, het was geen grap.

Rustig, zei ik tegen Jet, voorzichtig. Ik dacht ik draai me om en pak dat beest op en wacht tot er iemand komt. Maar gelukkig, ik hoefde de held niet uit te hangen. Op dat moment kwam, als uit de hemel gezonden, een grote kerel met een dikke stok ons tegemoet. En die deed wat ik in mijn hoofd had gehad. Hij hielde de bok staande en in bedwang. Meteen een hoop mensen eromheen, en hilariteit, maar een klein jongetje stond te huilen van de schrik en ook wijzelf hadden wel knikkende knietjes. We wisten niet hoe snel we weer uit Rabdisht moesten vertrekken.


rr
Na afloop van de achtervolging. Links de man met stok die ons heeft gered


En zo kwam een eind aan een weer zo'n typisch Albanees avontuur, dat uit het niets ontstaat en met een hoop gelach weer overgaat. Albanië, nooit saai.



Door naar aflevering 47
Terug naar het overzicht




Heb je vragen, opmerkingen, tips? Mail!
Wil je meer weten over mijn andere werk? Ga naar de homepage van mijn site



Tekstbureau Yvonne van Osch
Binnenkadijk 117, 1018 ZE Amsterdam
opschrift@tip.nl | 06-37313100