De weg uit Pogradec naar Korce ging vrij steil omhoog over een berg
heen, waarna het langzaam naar beneden ging. Op dit stuk signaleerde ik
de eerste zonnepanelen op daken, met een kleine opslagtank erbij, voor
wat? In Korce verkochten mensen op de markt noten of iets dergelijks,
die ze als kettingen geregen hadden. Ik kon zo overstappen op de bus
naar Gramsh, wat naar ik later begreep ook meteen de enige van de dag
was. Hoe zorgelozer je bent, hoe makkelijker alles gaat, lijkt het
wel. Ik zat op mijn favoriete plek, op de
achterbank, iets hoger dus, met een boerse jonge knul, die me de hele
tijd zat te begluren en stiekem foto's van me maakte. Het landschap
langs de SH71 was spectaculair, verlaten, kale bergen en beneden mij
zag ik de Devol
stromen, soms wild in een diepe kloof, op andere stukken verspreid over
een brede bedding. De weg was wel veel slechter dan ik had
gedacht, vol kuilen en versmallingen, soms net als bij Selca, ook best
eng. Ze waren er ook druk aan bezig, net als aan een paar enorme dammen.
Tussen
Korce en Gramsh
Onderweg stapten een stuk of zes schoolmeisjes in. Een van hen, Maggi,
wilde graag praten. Ik vertelde dat het me opviel
dat de
meisjes over het algemeen zoveel beschaafder leken dan de jongens. Ze
gaf toe dat hier de jongens schromelijk achterblijven. Het was niet dat
ze luier of dommer zijn, zei ze mild, ze hadden op deze leeftijd gewoon
teveel andere dingen aan hun hoofd. Ik vroeg me af of ze hormonen
bedoelde.
Zelf wilde ze arts worden, naar Duitsland verhuizen en haar hele
familie over laten komen. Dat ze hier nooit een goede baan en goede man
zou vinden, stond voor haar wel vast. En ze gunde het haar ouders. Haar
moeder was thuis en werkte in de tuin zei ze, en haar vader had geen
vast werk, maar had een 'creative spirit', dus als iemand hem vroeg
iets te maken of verzinnen, dan deed hij dat. Voor veel mensen is geld
verdienen iets dat af en toe gebeurt volgens mij, sommigen leven van de
hand in de tand. Sociale voorzieningen zijn er nauwelijks, en volgens
Arben, de eigenaar van de hostel in Durrës waar ik ook alweer
weg ben, worden al die duizenden mannen die hele dagen op terrassen
achter een koffie hangen allemaal geholpen door familie met geld. Na
een uur stapten ze uit, de meisjes, met hun mooie kleren en glanzende
haren, in een boerengehucht, om door de klei te waden.
Van Gramsh, waar ik een moddervette omelet at, ging er tot mijn
verrassing een bus
rechtstreeks naar Durrës. Ik zat naast een traditioneel
geklede oudere vrouw, die me nogal interessant vond. Met mijn
woordenboekje konden we wel een klein gesprekje voeren. Getrouwd,
kinderen, hoe oud, welk werk, dat soort dingen. Ze werd steeds
vrijpostiger. Of ze mijn nummer mocht hebben. Mijn nummer zei ik,
waarom? Waarom niet, zei ze, ben je bang. Frik? Vervolgens waren we
zeker een half uur bezig om het voor elkaar te krijgen op haar oude
Nokia. Wat me toen pas duidelijk werd, was dat ze erg slechte ogen had.
Moet je dan geen bril, vroeg ik. Ze haalde haar schouders op en maakte
een beweging. Tja, moeten moeten, als alles kon wat moest... Domme
vraag van mij.
Het was me al opgevallen dat hier erg weinig mensen zijn met een bril
en erg weinig mensen die al hun tanden nog hebben, laat staan dat ze
gaaf zijn. Ze schijnen er niet eens zo mee te zitten, want wat er nog
in dat tandvlees zit, dat lachen ze zorgeloos bloot.
Links Naze,
rechts haar nicht
(met bril!)
Durrës kende ik ook al een beetje van vorig jaar. De hostel
bleek pal op het grote plein te zijn. Op de binnenplaats hing een
wereldkaart, waar boven stond: welkom home. Dat vond ik mooi. Het was
er lekker alternatief en heel schattig, allemaal jongeren van een jaar
of 25 die aan het reizen en volunteeren waren, lang haar, sandalen,
gitaar en halfzware sjek, sommige dingen veranderen nooit. Een jongen,
Marvin, was uit Frankrijk komen fietsen, op een veredelde stadsfiets!
Is was a lizzle biz hard, gaf hij toe. Maar ja. Hij kookte voor
iedereen en vanmorgen zag ik hem heel toegewijd taichi doen op het
terras. Twee anderen, Lucia en André, kwamen uit
Argentinië en waren al drie jaar onderweg! Wat me opviel: hoe
mooi ze allemaal waren, oogverblindend gewoon, net engeltjes. Jammer
dat ik geen goede foto genomen heb.
Er was een hoop leven in en om de hostel, geboor en getimmer,
generatoren, de moskee, muziek op het plein. 's Avonds liep ik langs
dat enorme amfitheater (voor 18.000 bezoekers) gebouwd in de tweede
eeuw voor onze jaartelling en opgediept pas vanaf 1966,
daarachter
zag je de
haven, een beetje heiig en heel autonoom, het was mooi. Maar toen ik op
de boulevard dikke slierten toeristen zag - vooral Duitsers met
overgewicht en ontevreden gezichten - werd ik wel een beetje treurig.
Alsof het avontuur voorbij was. Ik wilde terug naar de bergen en de
Albanezen.
Lucia
en André, in de
hostel
Tekst
op de muur van mijn kamer
Mijn dagen in Durrës waren een gevecht tegen de hitte, 30, 32
graden, en klam als een doek, hoe moet het hier in de zomer zijn! Ik
deed op mijn gemak wel zo'n beetje wat ik me had voorgenomen: het
amfitheater waar ik vergeefs zocht naar de ijzeren stangen voor de
leeuwen en waar ik twee leuke mensen uit Gouda trof (Jan Aarnoud en
Pieternel), het archeologisch museum, het huis van Zog, hermetisch
gesloten en verwaarloosd, het huis van Alexander Moisi, een
beroemd
acteur uit de jaren 1920 en 1930 die nog altijd wordt aanbeden. Ik ben
later met de bus naar Kavajës gegaan om ook het huis te zien
waar hij was opgegroeid, wat ik ondanks de aanwijzingen van vijf mensen
die allemaal iets anders zeiden niet gevonden heb maar wat toch leuk
was omdat ik door twee jongetjes terug naar het busstation werd
begeleid die aan één stuk door tegen me aan het
kwebbelen waren. Ik gaf ze 90 lek en ze waren er tevreden mee, van een
van de jongetjes (met een afwijking) kreeg ik zelfs een hartelijke
klapzoen. In de bus ernaartoe zat ik naast een dikke man die zoals de
meesten wilde weten waar ik vandaan kwam. Hij liet de informatie even
bezinken en begon toen, samen met de man voor hem, alle namen van het
Nederlands elftal uit 1974 te noemen. Cruijff, Neeskens, Rep, Arie
Haan. Arie Haan, Arie Haan, zei de ander, njëzet meter,
twintig meter, daar zullen de meeste vijftig plussers wel een beeld bij
hebben. Bééng.
Op
straat in Durrës
Schooloptochten
op de dag van
de kinderen, daarachter de grote moskee
Alexander
Moisi en zijn
vroegere huis
Kavajë
Dansfestival
Het
amfitheater
Bloesem
Het
strand bij hotel Aragosta
Amfora
Het
huis van Zog
Bismillah
Het hoogtepunt van twee drie dagen Durrës was denk ik met een
tweede plaats voor het eten gisteren bij visrestaurant Tim Turku mijn
bezoek aan de moskee, het reusachtige vrij nieuwe gebouw aan het plein
met de grote
gouden koepel, strak gepleisterd en wit
geverfd. Ik werd gezelschap gehouden door een lief vrouwtje dat me zag
aarzelen op de trappen. Ze gaf me een hoofddoek toen we op de eerste
verdieping kwamen, bestemd voor de vrouwen. Ik wilde die achter mijn
hoofd dichtknopen, maar een vrouw die er al zat vond dit niet
toelaatbaar en kwam het hoogstpersoonlijk voor me overdoen. Het haar
moest ook weg, al dat verlokkelijke grijs, een schande! Maar bismillah,
ze bedoelde het goed. Haar gezicht was heel dicht bij het mijne, voor
mij hoefde het niet zo, maar het had ook iets vertrouwds, ze leek een
beetje op mijn tante Lies, iets fijns en Oschachtigs. Ze keek goed wat
ik deed en of ik mijn handen naar boven draaide maar ik kon er echt
niet aan meedoen en dat leken de beide dames ook te accepteren. Op een
gegeven moment kwam het eerste vrouwtje met een ketting aanzetten, ze
liet die net als een rozenkrans door hun vingers gaan. Bij de eerste 33
kralen moesten het ene zeggen, dan 33 keer iets anders, ik geloof
alhamdulilla, dan weer 33 keer iets anders. Ze deed het helemaal voor,
in de hoop dat ik het ook zou doen, maar ik lachte alleen een beetje
schaapachtig, met mijn hoofddoek om en helemaal smeltend en druipend
van de hitte. En toen gingen ze er even lekker bij zitten, op de grond,
beide vrouwen, en begonnen heel gezellig, zelfs wat samenzweerderig met
elkaar te kletsen. Ik hoorde er helemaal bij, lieten ze af en toe
weten, al verstond ik geen woord, en zo ben ik gewoon een
kwartier blijven chillen met twee volslagen onbekenden. De ketting
mocht ik houden, maar de hoofddoek,
als ik het niet erg vond, wilden ze wel terug.
De
dames van de moskee
Vanmorgen stond ik met de Franse engel Marvin te praten toen ik achter
me hoorde Dag Yvonne. Ja hoor, daar had je Marianne en Piet, de
Hollanders die ik in Elbasan had ontmoet. Ze waren op de terugweg,
waarschijnlijk kom ik ze morgenochtend tegen als ik Jet van het
vliegtuig haal. We hebben even lekker de reis door zitten nemen, ook
zij hadden in Macedonië een beetje heimwee naar
Albanië. Piet zijn arm zat onder de bedwantsbeten, opgelopen
tijdens een overnachting op het land, en daarheen waarschijnlijk
meegebracht
door een andere reiziger. Net als dat meisje dat Jet en ik in Spanje
hadden ontmoet op de pelgrimstocht. Zij werd als een melaatse
behandeld, mocht nergens meer binnen!
Ik heb nog wat uurtjes zitten werken, zo noem ik het maar, het
verwerken van mijn aantekeningen en het herschrijven van eerdere
teksten, dat mag, en
om één uur heb ik de bus naar het vliegveld
gepakt, waar ik een pickup geregeld had naar Hotel Palma, waar ik nu
ben. Een heel enthousiaste jongen haalde me op, Enni, in een knalrode
VW Caddy. Weer even lekker zitten kletsen. Hij was als ober begonnen in
het hotel maar had nu al een
hoge positie, ja hij was een van die weinige ambitieuze jongens in
Albanië zei hij. Wat het meest bepalende was voor ambitie
vroeg ik, hij dacht toch wel de ouders. Hij studeerde ook nog voor
fysiotherapeut. Tot mijn teleurstelling was het geen hotel met
restaurant, ze schijnen zelfs geen ontbijt te serveren (later zal ik
begrijpen waarom), we hebben nu
afgesproken dat hij morgen om zeven uur een brioche laat brengen, het
voelt wel wat vreemd en inefficiënt. Het is een nieuw hotel,
de kamer is bijna koninklijk maar toch is er nergens een plek om iets
op te hangen en de beoogde ambient verlichting langs een uitsparing in
het plafond blijft steevast hangen op het kilste wit.
Er gebeurde weer iets onverwachts en bijzonders. Het was half
drie
ofzo
en ik wist op een of andere listige manier ergens langs deze
snelweg in een mooi visrestaurant terecht te komen, waar ik heerlijke
gebakken merluz (is dat Nederlands?) at en sla met balsamico-azijn,
voor het eerst in Albanië. In een andere hoek zat een
gezelschap dat ik niet helemaal thuis kon brengen, een stel met twee
kinderen en een jonge vrouw die duidelijk anders was, ze leken me
zeker niet allemaal Albanees en dat klopte ook. De man van het stel was
Italiaans, de vrouw Tjechisch, en het wat oudere kind dat ze naast hun
twee eigen kinderen bij zich hadden, was Albanees. Dana, Andrea,
jongetje Arturo, baby Lucia (?) en meisje Esmeralda (?). Ze kwamen naar
me toe om met me te praten. Dana en Andreas bleken beiden voor de
Europese unie te werken, Andrea voor het upgraden van de standaard van
het werk bij de douane en Dana, als chemicus, voor het harmoniseren van
de chemische samenstelling van consumptiegoederen, of de beschrijving
daarvan, zoiets. Het meisje dat ze bij zich
hadden was een meisje uit het weeshuis van de Betania gemeenschap, een
katholieke orde die als ik het goed begrepen heb over de hele wereld
projecten opzet. Dit project was een Italiaanse project, waar Dana en
Adrea toevallig bij betrokken waren geraakt en sterk mee
sympathiseerden. In plaats van in een duur expathuis te gaan wonen
betaald door de EU hadden ze ervoor gekozen daar te gaan wonen en het
geld dat ze anders kwijt waren te schenken aan het weeshuis.
Ze wilden me het weeshuis graag laten zien. Het was in de buurt van
Fushë-Krujë bij het plaatsje Bubq, achter een hek
waar elke ochtend ook nog eens tweehonderd mensen stonden voor kleren,
matrassen, eten en dergelijke, dat ze daar uit Italië in een
loods verzamelden. Er woonden ongeveer zestig kinderen, van alle
leeftijden, en een heleboel liepen er vrolijk te spelen of met elkaar
te praten. Ze spraken allemaal zowel Albanees, als Italiaans, als
Engels, en je zou kunnen zeggen dat ze los van hun achtergrond in veel
opzichten bevoorrecht waren. Veel kinderen kwamen naar me toe om me een
hand te geven, how are you, ze waren heel enthousiast, het was
bijzonder om te zien. Een van de leiders, allemaal Italiaanse
vrijwilligers die hun leven aan deze gemeenschap wijdden uit naam van
hun geloof, liet me alles zien. Een stuk of tien gebouwen, een soort
plantage om eigen groenten te kweken, een kerkje, de eetzaal, het was
allemaal keurig en zelfs gezellig. Paus Fransiscus was er op bezoek
geweest, vertelde ze, het grootste wonder dat kon gebeuren.
Het
kerkje bij de Betania
gemeenschap, met Marissa en Dana
Het is nu maandagochtend 4 juni en Jet komt zo aan. Enni heeft net een
brioche naar mijn kamer gebracht, ik moet een beetje opschieten, dus
tabé allemaal, tot het volgende verhaal.