Valbona. Het romantische dal in de bergen. Ik dacht aan getik van
houwelen, puntige pieken in alle tinten groen en grijs en een rivier
die
zomers dag en nacht glinstert van vlagzalm. Meestal raak je snel
teleurgesteld
als je je aan dit soort ideaalbeelden overgeeft, maar in dit geval was
het weinig te veel gedacht. Wat een prachtige plek, althans waar wij
zijn geweest.
We vertrokken om half zeven met een busje uit Shkodër. Dat had
het
meisje van het kleine toeristenkantoor op de grote rotonde in een vloek
en een zucht geregeld. Geen gedoe met geprinte tickets of qr-codes,
maar de naam van de chauffeur op een post-it, dat was alles wat er
nodig was.
Ik had eerder de tocht over het Komanmeer gedaan, in 2017, met mijn
vriendinnen, en we hadden toen maar niet begrepen waarom we er 2,5 uur
over moesten doen om zo'n 80 kilometer te rijden. En ook nu dacht ik
weer: dit gaat toch heel vlot? Tot een stuk voorbij Vau i Dejes vanaf
waar de SH25 totaal verrot was en je van links naar rechts en tot
stapvoets moest om de gaten en bulten te ontwijken.
Koman
De minibus was voor de helft gevuld met toeristen, onder andere twee
sportieve Spaanse dames en een zwijgzame, wat trieste Pool, en voor de
andere helft met Albanezen, die in- en uitstapten. We zagen niet dat ze
iets betaalden, waarschijnlijk waren het vriendendiensten of
abonnementen. Ook kinderen, die allemaal frisgewassen, gekamd en met
kleurige rugzakjes om uit de modderigste spleten van het
gebergte
tevoorschijn kwamen en verderop weer uitstapten om naar school te gaan.
Er was ook een schooltje in Koman zelf, een blokkerig grijs gebouw,
waar behalve wat kinderen ook een vrouw uitstapte die samen met ons in
Shkodër was ingestapt. Zou ze elke dag daarheen gaan, vroegen
we
ons verbijsterd af. En ook weer terug? Dus vijf uur lang in een
schuddend voertuig?
Bij de opstapplaats van Koman, het piepkleine haventje met oude boten
en vooral veel auto's en busjes dat je bereikt zodra je door een
uitgehakte tunnel bent van ongeveer 300 meter lang, was het nog net
zo'n pandemonium als vijf jaar geleden. Ondanks dat leek alles zichzelf
te regelen. We kregen een ticket van onze chauffeur, Aleks, en konden
ons installeren op de boot, een zeer eenvoudige pont met laadklep,
rijen stoelen in een soort kajuit, daarnaast bankjes buiten en
boven nog een dek met bankjes aan de zijkant. Op het benedendek de
auto's en twee wc's die niet eens heel erg goor waren. Vlaggetjes en
een klein barretje, het had iets liefs.
De opstapplaats in
Koman, waar
Rozafa en Berisha opereren (zie Komani Lake Ferry)
Oud schip in de
haven van Koman
Jet in de wind
Ook deze tocht duurde 2,5 uur, mensen liepen maar heen en weer
om
foto's te
maken en bier, koffie en chips te halen bij het barretje, het
was gezellig. Op de boot waren ook twee jonge Hollanders,
Sjoerd en Anne. Ze bleken al een jaar of zo onderweg met een grote
camper, dit was een uitstapje voor hun. Ze zouden in het dal kamperen
en daar vandaan naar Theth, zoals veel avonturiers doen maar wij niet
aandurfden vanwege mijn wat onbetrouwbare knieën. Later lazen
we
op hun Polarsteps dat er eerst een hond onder hun tentzeil had gelegen
en er toen een hondengevecht had plaatsgevonden op hun tent, waardoor
die goed gehavend was geraakt. Verder hadden ze af moeten zien vanwege
de temperatuur rond het vriespunt. Ja jongens... dachten wij.
Wij hadden namelijk Guesthouse Mehmeti, wat wel een van de gezelligste
en meest authentieke van het dal moet zijn. Het bevindt zich in een
kromming van het noordelijkste deel van de weg naar het punt waar de
iconische wandeling naar Theth begint, in Quku i Valbonës. Het
huis van Mehmet, Rosa en
hun vier zonen was het tweede dat er ooit gebouwd was, in het jaar
1932. Het eerste was nu een ruïne dus was het nu het oudste
huis.
Een
stuk van de rivier af, omdat in de winter de sneeuw het dal in schoof,
vertelde ons de volgende dag Alfred van Hotel Rilindja, die een kenner
van het wandelgebied bleek te zijn (en meer, hoorden we later weer van
onze chauffeur de cynicus Meghet, want als de regering zei dat twee
plus twee vijf was, zei die, dan zei Alfred dat ook. Maar goed...).
We waren naar Guesthouse Mehmeti gekomen met het busje van Meghet, die
ons had uitgenodigd voorin te komen zitten. We wisten niet precies
waarom maar vonden het fantastisch om met het volle panoramische
uitzicht het dal in te rijden. Ondertussen kletsten we de hele tijd.
Meghet kende alle 2,9 miljoen inwoners van Albanië en had zijn
ideeën over de huidige en de communistische tijd. Hij begreep
wel
dat sommige mensen terugverlangden naar de tijd van oom Enver die alles
regelde. De gezondheidszorg was gratis, de scholen waren gratis, de
straten waren veilig. Zou je dan terug willen naar die tijd, vroeg Jet.
Daar kletste hij omheen.
Rosa, van Mehmeti, stond ons al op te wachten, een vrouw van een jaar
of 45 dachten
wij, met de kou en het harde leven in haar kaken, maar ook de liefde
voor het land en haar familie. Ze sprak alleen Albanees. We namen een
van zes vrijwel identieke kamers die in een houten bijgebouw waren
ingericht. Heel keurig, alleen zoals zo vaak met maar
één
bedlampje en dat ook nog met verblindend wit licht, dus daar ging mijn
oranje sjaaltje weer. Of we konden eten, vroegen we. Po po, zei Rosa,
en even later zaten we in hun warme woonkeuken bij een gloeiende haard
met een tafel vol eten voor onze neus.
Rosa aan het
houthakken bij
Guesthouse Mehmeti in Quku i Valbonës
Schuurtje bij
Guesthouse Mehmeti
Pompoen
in de tuin van
het guesthouse
Wasgoed
en bonen bij
Guesthouse Mehmeti
Na de kennismaking en dreka (lunch) liepen
we richting
Valbona Qender, het centrum. We waren meteen al in alle staten door de
schoonheid van het landschap. De rivier die over rotsen sprong,
eeuwenoude beuken met naar rood verkleurende bladeren, dat hele
coulissengebergte met naar achteren lichter wordende pieken, wat een
droom!
Net voor Qender zagen we in een tuin wat mensen bij verschillende
vuurtjes. Mijn hart sprong op. Raki! Ik riep het toverwoord en niet
veel
later stonden we daar natuurlijk weer met een glaasje in ons
hand. Het was het destillaat dat druppelde uit een
geïsoleerde pijp die uit twee aan elkaar gelaste biertonnen
kwam,
waar een vuurtje onder brandde. We waren op precies de goede dag
gekomen, want dit deden ze maar twee dagen per jaar, vertelde de opa,
Baron. Ook Jet vond het prachtig. Ze had al vanaf het begin een
rauwe keel, net als Maud de hele tijd, dit gleed er heel soepel in, zei
ze. Een
andere vrouw, de schoondochter van Baron, stond bij een
muurtje kastanjes te poffen. De oudste dame, Rabbai als ik het goed
onthouden heb, bracht ons twee stenen waar we op konden
zitten. Een lekker
rommeltje, en weer zo'n perfecte vakantie-ervaring.
Aanwijzers in het
landschap van
Valbonë
De
rivier Valbonë
Wie
recyclet?
Baron
(in het midden),
zijn vriend en Jet die nog een raki achterover slaat
Nurie
aan het poffen
in Valbonë Qender
Oma
Rabbia sleept met
onze zitjes
Naast het huis van deze gezellige familie
werd de
aanblik al wat minder idyllisch. Een gigantisch fundament was er
neergelegd voor wat een even gigantisch gebouw moest gaan worden, een
hotel ongetwijfeld. Ik had al gelezen dat het grootschalig toerisme
ook in Valbona aan het oprukken was, hier zagen we het gebeuren. Een
paar
honderd meter verderop was al zo'n Zwitsers chalet verrezen van een
verdieping of tien. Niet superlelijk, wel totaal uit verhouding. Wie
kon toch hebben bedacht dat grootschaligheid de toeristische charme van
dit dal zou kunnen vergroten? Wat een afknapper, echt!
We kwamen later twee meisjes tegen die onderzoek naar homestay deden
voor Zbulo, de organisatie waar ook José en Hank mee waren
gereisd. Ze waren er heel kort over. Money laundring, noemden ze het.
Een parkeerplaats voor zwart geld dus, waar weer veel geld mee zou
worden verdiend. Later las ik er een stuk over in Balkaninsight,
hoe
daar inderdaad een van de grootste oligarchen niet gehinderd door
vergunningen, instemming van de buurt of welke andere plichtplegingen
ook lekker was gaan bouwen. Dit terwijl de kleinere gasthuizen,
waarvan vele stijlvolle houten bijgebouwen hadden neergezet
zonder de vereiste papieren in verband met een afwezige overheid,
nu onder druk werden gezet. Het was namelijk niet zeker of ze mochten
blijven en zoja onder welke voorwaarden. Zo smerig.
Naar Cerem
Op onze volle dag in Valbonë wilden we naar Cerem lopen, een
kleine plaats in het hooggebergte, langs de rand van bergen ten noorden
van Quku i Valbonës, door een kleiner dal dat naar het noorden
liep en daar ook over enkele sluchten of hoe heten die dingen waar
water of grint naar beneden komt. Toen we uit een sprookjesbos van
grote witte keien en reuzenbeuken vandaan de weg op kwamen, kwam net
onze vrolijkert Meghet langs, die niet te beroerd was ons even naar het
beginpunt te brengen. Het was verder dan we dachten, bij de
parkeerplaats van Hotel Two Brothers, waar een pad omhoog ging, te
beginnen met een trappetje.
Het pad was steil en werd al vrij snel ook heel smal en niet zo heel
goed zichtbaar, maar de markeringen van rode en witte strepen waren
vers, dus we voelden ons zeker. We hadden een wat primitieve kaart
gekocht én een foto gemaakt van een mooie gedetailleerde
kaart
die in het guesthouse hing. Daar stond onder andere op Horrible Hole,
en een tekentje van een beer. Ja, dat betekende echt dat er beren
'present' waren in dit gebied, aldus Alfred, bij wie we uiteindelijk in
de bar belandden. Maar op dat moment waren we nog vooral benieuwd wat
Horrible Hole betekende en wanneer we het tegen zouden komen, want we
liepen maar en liepen maar, en terwijl ik af en toe dacht: dit zou mijn
moeder niet moeten zien, werd het er niet beter op en werd Jet ook
almaar angstiger, tot ze op het
laatste schuifelend en angstig mijn stok vasthoudend langs de afgronden
ging.
In het
sprookjesbos van Quku i
Valbonës
Het sprookjesbos
en de ruïne van het eerst gebouwde huis in Valbonë
Op het pad naar
Cerem
Dit zal toch
Horrible Hole niet zijn?
Vol goede moed
Struikgewas
Naar het noorden
Spanning en avontuur! Maar waar ging dit heen? We waren al anderhalf
uur onderweg en nog steeds geen spoor van Horrible Hole. Jet wilde ook
niet terug, dus sjokten we voort, echt stapje voor stapje op het
laatst, ook over een slucht met grote keien en een met fijn grint (dat
dus Horrible Hole bleek te zijn), door struikgewas en over prachtige
beschaduwde paden... het was wonderschoon, we hadden nog pannenkoeken
van Rosa en water genoeg, maar we waren ongerust en hadden het gevoel
aan het einde van de wereld te zijn beland. Tot ik ineens stemmen
hoorde, en in de diepte mensen zag. Ze stonden op een stuwdam te
kijken, met hun fietsen aan de hand. Dus daar moest het punt zijn waar
het voetpad met de weg samenkwam!
Het allerengst kwam op het laatst: toen we langs de rand van een
afgeslagen berg moesten, zonder enig houvast. Tot hier had ik mezelf
nog best zeker gevoeld, maar hier wist ik het ook niet meer. Geen
struik, geen rots, niets vasts. Doorlopen, zei Jet toen heldhaftig, en
dat deden we. We waren heel blij op de weg te zijn. Ik had graag naar
Cerem willen gaan en er kwamen wel wat auto's langs die kant op, maar
we besloten het er niet op te wagen en maar gewoon terug naar beneden
te gaan.
Na ongeveer twee uur vonden we een waterbron en even later kwam er
zowaar een auto naar beneden, een dikke vette auto, maar met twee heel
aardige jongens die Duits spraken. Een kwam origineel uit Cerem, de
ander was een Duitser die daar werd rondgeleid. Ze zetten ons af bij
Rilindja, waar we Alfred spraken, die heel veel van de streek wist. Hij
was gids geweest, had de eerste bewegwijzerde paden helpen aanleggen en
de kaarten gemaakt. Hij wist van de vis en de beuken (all ah, zei
hij) en de beren, dat ze alleen gevaarlijk zijn als ze jongen hebben.
Jet had alweer een heleboel praatjes, gelukkig. Ze vond dat ik haar
goed door haar angsten heen had gesleept. Terwijl we door het
sprookjesbos teruggingen, gingen alle kleren die we in ongeveer vier
lagen die ochtend hadden afgepeld in omgekeerde volgorde weer
aan.
En hoe lekker was het daarna aan te schuiven in de warme
keuken en
meteen het eten van eigen erf te krijgen geserveerd door een van haar
zonen, de jongste, zeg maar Monti.
We hadden trouwens gezelschap gekregen van een lange blonde Let (de
eerste Let die ik ooit heb gezien). Marcet heette hij, zoiets, en hij
was deze zelfde ochtend uit Tirana
naar Theth gegaan en vandaar te voet naar Valbonë,
zonder te
lunchen. Zo hé, zeiden wij onder de indruk. Kwamen wij aan
met
onze halve Cerem. De volgende dag ging hij weer terug naar Tirana
vertelde hij, om een halve marathon te rennen. Een halve marathon,
zeiden wij, zo hé, en doe je dat vaker? O ja. In fact, zei
hij,
deed hij liever ultramarathon, 120 kilometer rennen, in ongeveer 32
uur. Toen waren we wel zo'n beetje uitgeput van bewondering en
verwondering. We hadden samen de boot de volgende dag, en hij heeft van
begin tot eind met dichte ogen in de schrale wind naar muziek zitten
luisteren.
Terug naar
Shkodër
Voor we daar waren, bij die boottocht, gingen we terug zoals
we gekomen waren, eerst met
Meghet naar Fierze terug. In Fierze ging het
sombere gesprek verder dat we, weer voorin gezeten in het busje met
Meghet hadden gevoerd, tot we allebei tot de conclusie kwamen
dat hij toch wel een erge azijnzeiker was. Niks had zin, want alles was
corrupt. En of we begrepen hoe erg het was je kinderen zonder toekomst
op te zien groeien. Ja, zeiden wij, dat moet vreselijk zijn. Maar je
hébt wel kinderen (dus maak er wat van).
Hierover
later misschien
meer, maar voor nu hou ik het hier even bij want ik zit hier op de
grond van een beeldschone maar piepkleine belvedere
in
Rubik met mijn rug tegen het bed en mijn voeten buiten het
huisje
en begin toch wel langzaam te verkillen, na alweer een prachtige dag in
het fascinerende Albanië, dus voor nu lezers een warm saluut
en
blijf lezen!
Weer de rivier, nu
onderweg naar
Fierze
De
opstapplaats in
Fierze. Daar is het net iets ruimer.