De bus naar Tirana staat op het plein te wachten en vertrekt meteen als
ik instap. Grote mazzel, want ik doe maar wat, het is toch ondoenlijk
erachter te komen wanneer de bussen gaan, ze zeggen altijd alleen de
eerste, steevast om een uur of zes. Ook een probleem als je slechts
enkele woorden Albanees spreekt: duidelijk maken dat je iets niet nu
wil, of überhaupt niet wil, maar alleen wil weten of het zou
kunnen. Hoe vaak ik al niet de verwarde blikken heb gezien van
hulpvaardige mensen die me ergens op de bus wilden zetten of binnen
wilden loodsen en ik riep: nee nee, sorry, niet nu, morgen!
De reis was mooi, aan de kant zag ik gladgeslepen rotsen als
mammoeten door de huid van de tijd, het meer van Ulez zag er heerlijk
uit, stil en blauw, veel jonge eiken en bomen met een teer hartvormig
blad dat al helemaal verkleurd was, over de bomen in de verte een rode
waas van de herfst die als een web over de kruinen van de bomen trekt.
De weg was redelijk, maar schuin voor mij zat een vrouw die er
kennelijk toch last van had, ze gaf over in een plastic zakje, stil en
discreet, en moest steeds haar hoofd deppen. Ik symphatiseerde sterk
met haar, tot ik bij het verlaten van de bus zag, dat ze het zakje
braaksel op de grond had laten staan. Mensen hebben zo'n rare
verhouding met afval, ook de keurigste mensen. Ik zag een keer een
beschaafde jonge vrouw, die in de bus een leeg blikje in haar tas had
gedaan. O, gelukkig, dacht ik, niet iedereen gooit zijn rotzooi zomaar
neer. Maar toen de bus stopte, pakte ze het blikje en smeet het naar
buiten. Misschien word je vanzelf zo als je hier woont, mij staat het
steeds meer tegen, overal waar je kijkt plastic flessen, plastic zakken
en organische troep.
Bij het meer van
Ulëz
In Tirana nam ik een taxi naar het busstation van Qyteti Studenti. Ik
moest lachen omdat ik zo diep wegzakte in de stoel van de oude
Mercedes. Ik zie niets, riep ik. Dat vond de taxichauffeur zo grappig
dat hij hard moest lachen en dat, plus het feit dat zijn tanden bijna
tot zijn tandvlees bleken afgesleten, vond ik weer zo grappig dat ik
nog harder moest lachen, waardoor we zo'n beetje de hele weg met elkaar
de slappe lach hebben gehad. Hij schudde me hartelijk de hand toen we
afscheid namen. Thank you for laughing.
Ik ging terug naar Elbasan waar ik in mei al geweest bent om de Canyon
van Holtë te zien een kilometer of dertig zuidelijker, waarvan
ik
de info op Intoalbania.com gevonden had. Toen ik er
aangekomen was, in een leuk appartementje (zelfgemaakte
kleren- en
ladenkast, het douchegordijn verlengd, dat beetje creativiteit ga je
enorm waarderen) midden in de oude, ommuurde stad - het kasteel, zeggen
ze hier - bedacht ik echter dat ik nog meer had gemist de
vorige
keer. Het beroemde vijftiende eeuwse Mariakerkje van Elbasan had ik
alleen van buiten gezien. Het was praktisch om de hoek, het hek was
open, en toen ik tegen de zon in langs de glimmende keien over de
vloer van een van de buitengalerijen keek, zag ik tot mijn verrassing
iemand zitten. Doodstil, in gedachten verzonken. Het bleek de priester
te zijn, vader Nicola, die hier al vele decennia preekt. Ga zitten, ga
zitten, zei hij, en begon in het Italiaans licht plichtmatig informatie
op te dreunen. Het kerkje was gebouwd in 1486, de Byzantijnse tijd, zei
hij, de iconostase
(de houten wand met afbeeldingen van heiligen) was van 1870 en er
hadden veertig ambachtsmannen tien jaar aan gewerkt. En de catacomben,
zei hij, waren veertig meter diep (of bedoelde hij vier?) maar niet
meer in gebruik.
De iconostase en
de wenteltrap
van de preekstoel
De priester zag er erg stram en breekbaar uit. Hij leed aan
Parkinson, vertelde hij, al tien jaar. De ziekte had zijn leven ernstig
bemoeilijkt en hij had moeite dit te aanvaarden. Ik wist niet wat ik
moest zeggen, wist niet wat 'O wat erg was' in het Italiaans of
Albanees, dus we zaten daar gewoon even samen in de koelte, tot hij
iets riep en er een vrouw verscheen in een deuropening net
buiten
de galerij. La mia moglia, zei hij trots. Hè, dacht ik. Ik
had
gedacht dat priesters nooit mochten trouwen. De orthodoxen dus wel, die
zijn niet zo orthodox.. Ze hadden twee kinderen, vertelden ze (plus
namen, wat ze deden en waar ze waren, dat ben ik allemaal vergeten).
Toen vroegen ze wat iedereen vraagt: of ik ook kinderen had, en zei ik
voor zeker de honderdste keer van niet. De reacties volgen
steeds
hetzelfde pad. Ooooh, zeggen ze dan, met een peilende blik,
waarschijnlijk om uit te vinden hoe erg ik het vind. En als ik dan zeg:
ik wilde ze niet, gaat er een dun gordijntje dicht. Want kinderen
hebben is (hier) zoiets elementairs en levenvervullends, als je dat
niet per se hoeft, ben je toch een beetje een alien. Waar kun
je
het dan nog over hebben?
De vrouw, Fioretta, liet me het kerkje zien en herhaalde alle
jaartallen die haar man al had genoemd. Ze wees ook precies aan waar ik
een foto van moest maken. Ik was wel weer even onder de indruk. Ook dit
kerkje had voor een deel de witblokkers van het communistisch regime
overleefd, een paar wanden en gewelven hadden fresco's van Onufri. De
iconostase was helemaal donker geworden, de afbeeldingen geel en de
preekstoel, met een draaitrap, mediterraan blauw, heel fris. Qui, zei
de vrouw, als ik een foto moest maken, en als ik niet snel genoeg deed
wat ze zei: eeh, qui, foto! Ze liet me heel even alleen en kwam toen
terug om het licht uit te doen. In de andere ruimte, een soort
keukentje met iconen, moest ik kaarsjes branden. Voor mijn
'man',
mijn ouders, mijn broer en mijn zus. Als ik de rust had gekregen, had
ik waarschijnijk voor nog een paar mensen een kaarsje aangestoken. Dit
deed ik dan maar in gedachten.
Vader Nicola was buiten ondertussen zijn eigen feestje begonnen. Ik
dacht eerst dat ik de moskee hoorde, die hier verderop ligt, toen wat
ik zou noemen Gregoriaans. Byzantijns, zei hij zelf, het kwam
uit
een kleine recorder, waarvan hij de kleine knopjes met zijn dikke
vingers bediende zonder te trillen. Ga zitten, zei hij weer,
luister even, twee minuten van uitzonderlijke schoonheid. Hij
deed
zijn ogen dicht, bewoog zijn vinger, en toen begon hij zelf mee te
zingen. Hierna kwam Fioretta met granaatappels en een vrucht
die op
kakifruit lijkt. Ze schilde een appel voor haar man en hij gaf mij een
stukje door, terwijl ik hem een stukje van mijn kaki gaf. Bijzonder.
Fioretta en Nicola
Nog een gelukje diezelfde dag: ik trof het museum dat normaal om half
drie en in het weekend zelfs helemaal dicht is, nu op zaterdagmiddag
open, omdat er een groep was. Ik mocht zo aanschuiven en doorlopen,
door de kamers van het Ottomaanse huis, langs de uitleg van vele
ambachten, goede Engelse informatie en niemand die iets aanwees en
voordeed. Wat een leuke dag, dacht ik bijna verbaasd. Maar daarna - uur
of vijf zes - kon ik geen pap meer zeggen en ben ik in mijn toen nog
naar lavendel geurende bed gaan liggen kijken naar oude afleveringen
van Smack the Pony, links chips, rechts bier, o jaaaa, cuisine
horizontale.
Geborduurd
linnengoed in het
museum van Elbasan
Over vandaag kan ik kort zijn: gehang bij het busstation, gehang rond
het plaatsje Drizë, mislukte missie want nergens vervoer naar
de
Holtë Canyon (je kunt het maar beter weten), maar gelukkig wel
aardige foto's.
De parapluutjes
van N'Fole, ze
zijn al wat verschoten
Meedogenloos
leedvermaak in de oude stad
Tabaksverkopers
bij het
zuidelijke busstation (en een ijsbeer)
Vissers bij het
meer van
Banjë
Mevrouw aan het
werk in
Drizë
Moeder en dochter
De monding van de
Holtë
Familie aan het
werk (zij
hadden me ook al door, zie ik nu)
Een typisch
Albanees erfje
Struiken in
verband
Vanavond was ik nog even bij mijn gastvrouw en -heer, Teuta en Mihal.
Ze zijn beiden ingenieurs, Teuta in hydrotechnologie. Des te
opvallender de badkamer, een pijpenla, met eerst een wastafel, waarvan
de kraan uitkomt boven de rand, waar ze maar een spons hebben gelegd,
dan de douchevloer, met twee opstaande randjes, en daarachter de ruimte
met de wc. Er is dus een droge zone, maar je moet door het nat om er te
komen. Wilde ik toch nog even kwijt.
Hopelijk tot de volgende keer allemaal, mirupafshim!