Teuta bracht me naar de bus, ook weer zo lief, om zeven uur 's morgens,
om bij het busstation te komen van Metalurgica, het ongelooflijke
complex van gebouwen die in de communistische tijd 15 duizend mensen
werk boden en nu 300. Daarvandaan ging mijn bus rechtstreeks naar
Gjirokastër, een rit van ongeveer vier uur. Normaal zou je je
vervelen, denk ik, tijdens zo'n lange busrit, maar ik ben eigenlijk de
meeste tijd wel bezig met foto's en aantekeningen maken (en foto's weer
weggooien).
Richting kust verandert het landschap, je ziet vierkanten roomwitte en
vanillevlakleurige huizen in vlakke akkers en tegen de heuvels op,
droge beddingen, kalkoenen als halfvolle vuilniszakken. Voorbij
Lushnjë kom je in het uitgestrekte laagland van Myzeke. De weg
is
stil en het land is leeg, op de eenzame ploeteraars na die middenin in
dorre velden staan te snijden of te rapen. Als je je
realiseert hoe weinig het opbrengt... Ik herinner me dat een
of
andere Romeinse
geschiedschrijver (Plinius?) zoiets zei over de arme stakkers uit
Friesland die
daar woest in de vette kleihopen stonden te hakken. Voor veel Albanezen
is dat zware en onrendabele werk tweeduizend jaar later nog dagelijkse
realiteit.
Steenverwerking Stalletje
Bij Fier,
groenteteelt onder
plastic koepeltunnels
Bij
Tepelenë
Ik was met Jet al in Gjirokastër geweest (deel 9) en wij
vonden
het
allebei een van de mooiste steden van het land. Maar ook hier had ik
weer het een en ander gemist, vandaar dat ik hier mijn laatste dagen in
Albanië door wilde brengen. Vanaf de hoofdweg nam ik een taxi
naar
mijn gasthuis. De chauffeur wist niet waar het was, maar bleef maar
schreeuwen: no problem, no problem. Hij scheurde door
de straten
van de oude binnenstad rakelings langs toeristen, stoepjes en
stalletjes. Careful! riep ik. No problem! Maar toen hij het straatje
voorbij Hotel Gjirokastër in wilde rijden ging het toch bijna
mis.
Een paar mannen waren een kabel aan het trekken, deze hing heel
onhandig over de weg op ongeveer een meter hoogte. Een man hield de
kabel
met veel moeite vast, maar de chauffeur zag hem en de hele kabel niet.
Stop, schreeuwde ik, stop! Hij remde nog net op tijd. Ik wil niet weten
wat er gebeurd zou zijn met de handen van de man die de kabel
vasthield, of de ander die in de mast zat.
De oude stad van
Gjirokastër
Flora's Guesthouse, waar ik had geboekt voor twaalf euro per nacht, was
verrassend mooi: een grote kamer, een keukentje, eigen terras onder de
druivenranken, en een enorme badkamer, met een bad, het eerste dat ik
in een onderkomen ben tegengekomen. Probleem was: het is er koud, omdat
er geen zonlicht binnenkomt (heerlijk voor de hete zomer) en er is geen
wifi. Ik had het kunnen weten maar wilde dat toen kennelijk niet. Ze
was erg beteuterd toen ik haar zei dat ik maar
één nacht
zou blijven, vanwege de wifi. Ze bleef maar ratelen in het Albanees. In
de wintermaanden was ze in Tirana, begreep ik, bij haar zoon Drini (een
neuroloog en heel, heel, heel goed, net als haar man Rrecip, die drie
jaar geleden overleden was terwijl zij verderop even koffie was geen
drinken, oh heel, heel, heel goed, er kwam zelfs een krantenartikel om
het te bewijzen, Rrecip met de notabelen van Gjirokastër) en
op
een dag in de winter hadden ze haar internet afgesloten. Zomaar op een
dag, knipknip, zij in Tirana bij Drini, want koud en toen knipknip,
Flora slecht, in Gjirokastër alle hotels vol, maar Flora, op
een
dag, knipknip, geen internet, slecht.
De mooie kamer in
Flora's
Guesthouse
Het was in de middag, de rest van de dag was ik bezig een nieuw hotel
te zoeken. Nuttig werk, want zo kon ik ze allemaal even van binnen
bekijken. De eigenaar van een van de eerste hotels van
Gjirokastër, Dragua, bracht me van Kalemi 2 naar 1, waar ik
onmiddellijk verkocht was vanwege de particuliere sfeer van een oud,
Oostenrijks pension. Hij liet me zien hoe de deur vergrendeld kon
worden met een dikke balk (net als de kerk in Janum) en hoe regenwater
werd opgevangen in een ondergrondse kelder (net als in de boerderij in
Janum) met een overloop. Wat is er Oostenrijks aan eigenlijk? De geur
en het geluid van de trap denk ik, al het hout, de sfeer van lange
avonden met elkaar.
Ik at in Kujtimi, waar ik in juni met Anduela had afgesproken. Er zat
een grote groep Chinezen (of Japanners, eerlijk gezegd kan ik het
verschil niet meer zien). Ze gingen een voor een naar binnen om een
drankje uit de koelkast te halen. De eigenaren, Kujtim en Sylvana,
keken ernaar met lege blikken, ze liepen duidelijk op hun tandvlees.
Zij brengen hun winters door bij een zoon in Amerika om op te laden.
Shumë punë, vertelden ze me allebei terwijl ze een
voor een
even bij me aan tafel kwamen zitten (ik hoop niet dat ze me zielig
vonden omdat ik alleen was), pak lek, veel werk, weinig geld. Wat je
zouden kunnen doen, dacht ik, om geld te verdienen, was gewoon de
prijzen te verhogen. Omdat het restaurant dag na dag is volgepakt, ook
dankzij de lovende recensies in alle gidsen (straks ook de mijne),
zouden ze zich dit waarschijnlijk wel kunnen veroorloven, maar
kennelijk wilden ze het niet uit loyaliteit met de locals. Hoe noem je
zo iets? Trots, zuiver, of halsstarrig?
Het terras van Flora was fantastisch stil en ook de wifiloze kamer...
geen piepje, geen kraakje, volkomen stilte, en ik sliep heerlijk, wat
wel wat zegt. Ontbijt bij haar boven in het huis (ze had ook een
binnendoortje dat gewoon in mijn kamer uitkwam), pruttige Turkse
koffie. Ik ben niet lekker, zei Flora, van heel dichtbij, ze wreef over
haar borst, een virus denk ik, zei ze, en ik dacht nog: zou je dan niet
een piepklein stapje naar achteren doen, bij mij vandaan, maar
kennelijk
was het al te laat want
nu, de volgende ochtend, heb ik het ook, benauwd en vol. Toen ik me
voorbereid had op een smartelijk afscheid met veel geweeklaag en
smekende blikken, ging het toch nog verrassend makkelijk. Ik had haar
wel wat extra geld gegeven, waar ze heel blij mee was, misschien dat
dat hielp, ik kreeg twee hartelijke kussen en ze zwaaide tot ik het
straatje uit was. In het volgende straatje ging het omhoog, naar de
westkant van de oude stad, niet ver van het vroegere huis van
schrijfster Musine Kokalari (die 20 jaar in Burrell zat zonder reden en
daarna nog 20 jaar de straat moest vegen voor ze stierf), naar Kalemi 1.
Uitzicht vanaf
het Kokalarihuis
De oude geit de
het laatste
jonge blaadje eet
Ik wilde naar het aquaduct van Ali Pasha Tepelenë, dat wil
zeggen het enige intact gebleven stuk van een ooit twaalf kilometer
lang traject waarmee hij water uit de bergen naar het kasteel van
Gjirokastër en de inwoners van de stad had gebracht. Het was
voorbij de wijk Dunavat, waar je onder andere langs een Halveti tekke
komt. Dit bleek een echt complex te zijn, met een groot huis, een tuin
en twee heiligdommen waar oude baba's - de geestelijk leiders -
begraven lagen aan de ene kant van de weg, en nog een heiligdom, een
gemeenschapsruimte én een café naast
een duiventil
aan de andere kant. Ik stond een beetje rond te kijken toen
ik werd aangesproken door een jonge vrouw, die de dochter van de
huidige
baba bleek te zijn, Celeste. Ze vond het fantastisch dat er eens iemand
kwam en vertelde honderduit. De halveti, anders dan ik dacht, vallen
niet onder de bektashi maar zijn gelijkgeordend als islamsektes net als
de rufai, de suni, de mevlemi, de hajati en de gjusjani (spelling moet
ik nog checken). In totaal zijn er twaalf van deze sektes van
een
islam die dichter bij de mensen staat, gerepresenteerd door de
punten van een ster
die de baba's dragen.
De duiventil bij
de halveti
tekke
Beeld van de
vader van de
huidige baba en een steenwerk
Celeste was de jongste van vier dochters van de baba en zijn vrouw. Ze
was eerst, zo vertelde ze, half vervloekt omdat ze een meisje was en
iedereen zo had gehoopt op een opvolger (want zo verlicht zijn de
halveti nog niet dat ze een vrouwelijke baba toelaten) van haar vader.
Maar omdat ze zoveel op haar opa, de vroeger baba, bleek te lijken, in
haar uiterlijk, haar interesses en manieren, werd ze uiteindelijk toch
omarmd. En nu was ze de enige van alle vier, die in Albanië
wilde
blijven. Ze hield van alles wat met de sekte te maken had, zei ze: de
Arabische
taal, literatuur, spiritualiteit.
Toen kwam haar vader, de baba zelf, het erfje op. Hij groette me heel
vriendelijk en nodigde me uit voor een koffie in het
caféetje.
Hij sprak geen woord Engels of Italiaans, Celeste moest alles vertalen.
Wat kenmerkend voor de halveti was, vroeg ik. Dat was dat hun baba's
mogen trouwen, dat ze een groen uniform dragen en dat ze vechten tegen
de vijand. Hoe dan? Op een spirituele manier, zei het meisje. Mensen
kwamen naar haar vader toe als ze in nood waren, en dan hielp hij ze.
Een dag was er een vrouw gekomen die wanhopig was omdat haar man haar
sloeg. De baba had haar opgedragen suiker bij zijn voet te leggen (put
sugar at his feet) en toen... toen was het probleem opgelost, hij had
haar nooit meer geslagen. Ik vond het moeilijk te geloven, maar ze zat
het te vertellen alsof elke twijfel overbodig was. De middelen die
hiervoor gebruikt werden, hadden te maken met een driehoek, die zij
zelf ook, verborgen in een hanger, op haar borst droeg. Ik snapte het
niet helemaal, het was vrij abstract.
De baba zag er wel wat morsig uit, vond ik, met een verwaaide baard en
schilfers op zijn huid, hij rookte aan één stuk
door,
duidelijk ook wat gespannen over de verrichtingen van een paar mannen
die met een kleine graafmachine een rechthoekig gat langs de weg
maakten waar even later (scheef!) een betonnen bak in werd gezet. Voor
een nieuw elektriciteitshuisje, begreep ik, dat een ouder exemplaar
moest vervangen dat gevaarlijk dicht bij hun huis stond. Maar de
buurman was het er niet mee eens, zo vertelden ze, dus ze waren bang
dat die stampij zou maken. Hij is een slechte persoon, vertrouwde
Celeste me toe, na een aarzelende stilte. Hij is gefrustreerd omdat hij
zijn vrouw geen kinderen kan geven, dat reageert hij op iedereen af,
vooral op ons.
Kan je vader zijn heilige driehoek niet gebruiken, vroeg ik. Ze vroeg
het haar vader. Niet nodig, zei die, hij straft zichzelf door zo te
zijn. Toch had hij wel een beetje last van de buurman, volgens mij, het
leek me een echte Rijdende rechter kandidaat.
De tuin
Celeste en haar
ouders
Ik mocht de koffie niet betalen en kreeg van Celeste's moeder ook nog
een bosje rozen mee, twee petula's en een stuk kaas, voor ik verder
ging, een spoor van rozenblaadjes achterlatend (bosje ligt nu hier, ik
kon het niet weggooien). Het aquaduct was niet ver, een paar honderd
meter, dan linksaf aan het eind van de weg en dan rechtsaf. Hier ging
ik over grote brokken steen langs een oude muur, waar aardig wat vuil
lag, maar toen ik de hoek omging trof ik daar een
regelrechte stort aan. Ik waadde tot mijn enkels door oude schoenen,
strips, plastic zakken, kleren, afgedankte poppen en weet ik wat, tot
de rand van een diepe kloof, waar ik iemand doodstil op een stuk rots
zag zitten. Hij tuurde in de verte, en toen ik zijn blik volgde, zag ik
het deel van het aquaduct dat over de kloof ging, in de verte. Een
prachtig gezicht, maar wat een erbarmelijke loper!
Het aquaduct van
Ali Pasha
Tepelenë, bij het hoofd van de man
Uiteindelijk sprak
ik de man aan, het bleek een halve wilde te zijn, qua uiterlijk, maar
wel een nobele, met veel geschreeuw wees hij me het pad dat naar het
aquadact toe leidde, stukje terug en dan naar beneden. Terwijl ik zijn
aanwijzingen volgde welde het geschreeuw aan. Hij schreeuwde naar twee
jongens die een stuk of zes koeien over het pad joegen, misschien zei
hij wel: opschieten, er wil iemand langs. Mogelijk dat de koeien van me
schrokken of geen zin hadden om op te schieten, want ze begonnen ineens
alle kanten op te rennen. De jongens renden er vloekend en schreeuwend
achteraan om ze weer bij elkaar te drijven, op een zeker moment begon
een koe zelfs een soort van te galopperen in de richting van het
aquaduct. Een van de jongens rende de benen uit zijn lijf, ging
bovenlangs om voor het beest te komen en hem terug te drijven.
Drie van de
koeien, in de
verte de galopperende koe en de jongen
Toen hij
weer bijna terug was, bleken de andere koeien ineens te besluiten langs
de helling naar beneden te gaan, tot uitzinnige razernij van
de jongen die had staan wachten. Ik had vlakbij het pad, iets
daarboven, op een steen zitten kijken. Nu richtte zijn woede zich op
mij. Hij maakte een woest gebaar met zijn arm, ga toch weg, zoiets zei
hij waarschijnlijk, het komt allemaal door jou. Ik maakte dat ik
wegkwam, schaamde me dat ik het niet gemerkt had. Onderwijl was de
oudere halve wilde naar
beneden gekomen, hij moest vreselijk lachen. Komt het door mij,
probeerde ik te vragen. Welnee, zei hij, geen probleem, geen probleem.
Toch zag ik er verder maar vanaf om naar het aquaduct te gaan, ik
waadde door de vuilnishoop terug naar de straat, nam daar een busje tot
het eindpunt om uit te vinden waar dat was, hing wat rond, kreeg een
vrucht, dronk een koffie en toen ik onder een afdakje op de bus terug
ging zitten wachten, brak ineens de enorme regenbui los, die zich de
hele dag al min of meer had aangekondigd. Wat een geluk heb ik gehad,
besefte ik, met al die weken stralende zon, nu, en vorige keer ook, al
had ik nog zo lopen zweten. Vandaag, twee dagen voor mijn vertrek, is
het voor de eerste keer grijs en dichtbewolkt. Net zoals we de vorige
keer
alleen de laatste dagen slecht weer hebben gehad.
Hierna ben ik naar het huis van de grote Albanese schrijver Ismail
Kadare gegaan, dat nu, geheel opnieuw opgebouwd na een brand, als
museum is ingericht. Er was een fototentoonstelling van een
Oostenrijkse fotograaf, die een beeld gaf van het
dagelijks leven van de Albanezen in de jaren net na de val van het
communisme. Mannen in deuropeningen, betonflats met wasgoed, mensen die
zich in een bus proberen te wringen, kinderen op straat. Het trof me
hoe weinig er veranderd was aan het straatbeeld. Anduela, die avond,
was het daar niet mee eens, maar het meisje dat er werkte
kon het alleen maar beamen. Ze vond
het ook bijzonder pijnlijk, iiet ze weten, Albanië
kwam maar
niet
vooruit. Van politiek hield ze niet, vertrouwde ze me toe, ze studeerde
wiskunde, maar als ze er één ding over mocht
zeggen:
politici doen niets voor de mensen, alleen voor zichzelf. Ook de
burgermeester van Gjirokastër, vroeg ik. Ja, die ook, zei ze,
to
my opinion.
Het huis was prachtig, heel stevig, witgestuct met prachtig
fris bewerkt hout op de plafonds en langs de muren. In verschillende
kamers de kenmerkende lage bankjes en glooiende schouwen, heel mooi.
Kadare is nu 82, hij woont in Parijs, heeft 94 titels geproduceerd en
schrijft nog steeds. Ik heb één boek van hem
gelezen,
over een instituut voor het verzamelen en beoordelen van dromen, erg
beeldend.
Posters bij de
ingang van het
Kadarehuis
Foto van Robert
Pichlar van
Tirana, 1990
Een van de geheel
opnieuw
gebouwde kamers
's Avonds trof ik Anduela in Kujtimi, nadat ze het halve stadje had
doorgerend omdat haar auto verkeerd geparkeerd stond en ze de politie
had zien rijden. Het was erg leuk haar weer te zien, Henry, haar zoon,
kwam weer een beetje meer tevoorschijn uit de ongemotiveerde adolescent
die hij het laatste jaar geworden was, binnenkort zou hij een test in
de Engelse taal gaan doen die mede kon beslissen of hij in het
buitenland zou kunnen gaan studeren. Ze bleek trouwens toch mijn blog
aan Zamira Rami te hebben doorgestuurd, de burgemeester die we hadden
ontmoet maar over wie ik niet al te positief was (alsof ze een
reclamefolder voorlas). Ik had haar wel gewaarschuwd maar het was al te
laat geweest. Ik heb er niets over gehoord, zei Anduela, dus
waarschijnlijk heeft ze niets gemerkt. Zelf bleef ze ook wel vrij
diplomatiek dit keer. Ze wilde alleen kwijt dat Rami wel eens
positiever was geweest dan nu. Misschien dat ze ontmoedigd geraakt was
door hoe het in de gemeentepolitiek bleek te gaan.
Saillant trouwens dat ze net diezelfde dag een rondetafelgesprek
gehad had, over afvalverwerking en -management. Ik ging rechtop zitten,
had in gedachten al honderd brieven aan Edi Rama geschreven, met
ideeën als containers met een code (doordat ze open staan,
gaan
honden en katten erin, om het vuil vervolgens mee te slepen over
straat), ondergrondse vuilopslag en -verwerking, statiegeld of
tappunten voor water. Als hij echt zou willen scoren... Al die dingen
waren ter sprake gekomen, zei Anduela, ook de benutting van
vuilverbranding voor energie, maar kennelijk, zo was de conclusie,
waren er toch weer andere prioriteiten. Een bittere conclusie, lijkt
mij, die kennelijk steeds opnieuw getrokken wordt.
Anduela en Kujtim
(van het
restaurant)
Mijn kamer in
Kalemi
Het is nu kwart over vijf, woensdag, het regent een beetje. Sinds
gisteren is er
een groep van 11 Hollandse mannen neergestreken in het hotel, ze spelen
nu poker, of yahtzee met steentjes, in de gemeenschapsruimte Ottomaanse
stijl, gebruiken woorden als hatseflats en tjongejongejonge, dertigers,
ik schat het puikje van een Leidse studentenclub, met namen als Marnix
en Koen en, deze verzin ik zelf, Rogier. Ze hebben net zes bier en een
fles wijn besteld dus ik denk dat het straks ietsje lawaaiiger wordt.
Ik denk ook dat
ik het virus van Flora heb, heb keelpijn, een dichte neus en een kop
als een pioen. Vanmiddag, na nog wat wandelen achter het kasteel, waar
ik een zwerver in de rivier zag poepen, ontmoette ik nog even
Edi
van het Babametohuis, die de
sleutel van het enorme gebouw onder de bloempot vandaan viste en me
gapend een paar vertrekken liet zien, waarna ik even mocht plaatsnemen
op de lage bank van de oda. Ik heb daar de laatste informatie verzameld
die ik denk nodig te hebben, ben nu, na dit laatste blog, vrij. Heb
Anduela afgezegd omdat ik zo'n volle
kop heb, ga morgenvroeg op pad, eerst naar Tirana dan naar
Krujë,
ga Xeni nog een keer ontmoeten (deel 2) hoop dat het allemaal een
beetje gezellig blijft. Het is misschien niet leuk
om zo te eindigen maar ik ben blij dat het erop zit, zeg ik
eerlijk, en zie
ernaaruit dit laatste deel van de reis te verwerken en het boek voor
publicatie gereed te maken, wat nog wel de grootste klus zal zijn (de
details hè, puntjes op de i die complete graancirkels
blijken te
zijn).
Het was prachtig, maar nu is het even genoeg. Dus familie, vrienden,
dank voor jullie betrokkenheid, koop allemaal
mijn boek en ontdek vervolgens zelf de mooie kanten van dit op
vele gebieden gehinderde, half geruïneerde, trieste
maar
ook niet kapot te krijgen en op veel, heel veel plekken
adembenemend mooie land met de liefste en meest gastvrije bevolking
die je ooit zult tegenkomen. Tot een andere keer!