Donderdag, 27 september
Mag ik nog een koffie, vraag ik Vitin in de uitgestorven eetzaal van
hotel Piazza. Je moet niet vragen of je nog een koffie mag, zegt hij,
je moet gewoon zeggen: geef me nog een koffie. O, zei ik,
oké, tot je orders, meneer.
Weer naar de toeristeninformatie, om te kijken of ik een taxi kan
krijgen met een engelssprekende gids die me langs een aantal
bezienswaardigheden in de buurt kan loodsen richting Burrell. Dit keer
word ik ontvangen door Michelle, een vrijwillier van het Peace Corps,
een organisatie voor promotie van Amerika in het buitenland die ooit
door president Kennedy is opgezet. Het klopt dus niet, aldus Michelle,
dat de inzet van dit bureau aan de Duitsers te danken is, het is een
samenwerking van de Zweedse en Amerikaanse overheid. Zenulli houdt zich
helemaal afzijdig, ik vraag me af of hij me ziet. Michelle is ook
enthousiast, ze laat me een aantal prachtige wandelingen zien. Het hele
concept van landkaarten en stadplattegronden is onwennig voor de
Albanezen, zegt ze, dat moeten ze nog leren. Ik vertel dat ik een
reisgids aan het schrijven ben en dat ik voor de research leun op de
informatie van Gilian Gloyer. Maar ze heeft fouten gemaakt! roept ze
uit. Als ik later vraag welke fouten, blijkt het te gaan om de spelling
van de naam van een traditionele pasta van de streek, jufka zerja. En
het was geen typo, voegt ze nog toe, ze heeft het diverse keren
herhaald. Onvergeeflijk!
In de straat dezelfde mannen als gisteren, allemaal geanimeerd in
gesprek, met een muziekje en dansje erbij, maar geen enkel hapje of
drankje. Je vraagt je af waar ze zijn ondergebracht, mijn hotel is
vrijwel leeg.
De partypooper
Ik leer steeds een paar woorden bij, mensen zijn idolaat als ik ze
uitspreek. Ah, flet Shqip! roepen ze om de haverklap. Het is wel
stimulerend. Een taxi lukt niet, en achteraf ben ik daar erg blij om.
Ik besluit met het busje direct naar Bulqize te gaan, om daar indien
mogelijk de mijnen te bezoeken. Onderweg huizen van leemachtige stenen,
waterwerken bij Shupenzë, waar de weg slecht is. De sfeer is
wat
grimmig vind ik, ik lijk hier op een dieper laagje van armoede en aan
de goden overgeleverd zijn gestuit. Bij een kleine markt vol zwerfvuil
vind ik een cafeetje waar ik mijn rugzak kan achterlaten. Mensen lijken
zelfs vereerd als ik het vraag. Ook hier mag ik niet betalen voor mijn
koffie.
Het blijkt niet moeilijk naar de mijnen te komen, de trappen op vanaf
de hoofdstraat, een mooie autovrije promenade, dan een pad van
kapotgeslagen steen omhoog langs de heuvel. Ik loop langzaam om de
sfeer te proeven, met een telescopische wandelstok die ik in Peshkopi
heb aangeschaft, en niemand lijkt aanstoot te nemen aan mijn
verkenningen. Achter mij lopen een paar mannen. Als ik ze vraag of ze
naar de mijnen gaan, nemen ze me met veel plezier mee. Ik blijk meteen
de goede man te pakken te hebben, ook een Vitin, hij is degene die
explosies veroorzaakt, een verantwoordelijk man volgens mij. Er komt
een bewaker uit het kantoortje die me achterdochtig aankijkt. Ik hoor
de explosievenman sussende geluiden maken en het woord toerist noemen,
en dan mag ik door.
De mijnen
Het kantoor
Vitin
Het massief bij Bulqize bevat eeen van de grootste voorraden chroom in
Europa. Het is des te meer verbazend wat een achenebbeszooi. We gaan
langs een smal en afgebrokkeld trappetje zonder leuning naar het stuk
waar de wagonnen vol brokken erts uit een schacht komen. De schacht is
een kilometer diep, vertelt iemand, en daarvandaan is de gang 1,5
kilometer lang. Hoe zij naar beneden gaan, weet ik niet. Iemand wijst
een houten ladder aan, hij maakt een gebaar van:
dat wil je niet weten. Ik aarzel om foto's te maken, vanwege de
omstandigheden, maar ze moedigen me aan en gaan enthousiast poseren.
Kijk, zegt Vitin, hij maakt het gebaar van foto's maken. Heel langzaam
komt er een man in zijn eentje uit het donker naar voren. Hij is
helemaal grijs, van stof, zie ik, als hij dichterbij komt. En hij is
heel erg moe.
Een andere man, Astrit, laat me zien wat chroom is. Kijk, zegt hij in
het Italiaans, dit is gewoon steen, zie je? En dit is chroom, dit
zwarte. Ik zie absoluut het verschil niet, hoe ik ook studeer. Ik heb
gelezen dat het om een chroomgehalte van minstens 38% moet gaan. De
wagonnen gaan naar een constructie die het karretje kantelt, via een
smalle schacht gaan de brokken in een vrachtauto die beneden staat.
Slechts een deel is voor de Albanese markt, vertelt iemand, het meeste
gaat naar China. Ik heb gelezen (en op een filmpje gezien) dat er bij
de mijnen een soort schaduwindustrie is ontstaan van vrouwen en
kinderen die in verlaten mijnschachten op zoek gaan naar nog bruikbare
erts. Ze worden piraten genoemd, maar de exploitanten hebben er profijt
van. Ik probeer ernaar te vragen, maar niemand begrijpt wat ik bedoel.
Grua? Yo, yo!
Astrit
Chroom
De 'stationschef'
Op de terugweg zie ik mensen bij schuurtjes van golfplaat, ik weet niet
wat ze daar doen. Een vader met twee jongetjes is aan het spelen met
een brommer, ze scheuren een voor een door een verlaten barak en maken
slippend rondjes. Even verderop wandel ik een cultureel centrum binnen
waar een muziekles gaande is. Ook hier ben ik welkom. Twee meisjes met
ernstige gezichten, een juf die ze sierlijke gebaren leert, drie mannen
met een traditioneel snaarinstrument, de ciftel. En nog twee dames die
het beoordelen vanachter een tafel.
Ik moet even wachten op de bus, en op een of andere manier ben ik heel
blij weer uit Bulqize te vertrekken. Het landschap is weer mooi, bijna
alles is mooi, overal samengebonden maisplanten, volgens mij
met
de kolven er nog in, ik kan het niet goed zien en ik kan het niemand
vragen, hier en daar worden langs de weg geroosterde kolven verkocht
onder afdakjes van riet, de bus stopt een paar keer, maar niemand koopt
ze. In het brede dal waarlangs we rijden zie ik lapjes bouwgrond met
bomen eromheen, langs sommige hellingen zie ik een soort zandduinen,
met dennen. Voorbij de pas bij Fsaht wordt de weg slecht, de chauffeur
scheurt er onbekommerd overheen, bij Burrell mooie huizen, de rit duurt
een uur.
Van Burrell weet ik dat er een gevangenis is, die vooral in de
communistische tijd berucht was en dat er een verhaal gaat over
massamoord op Serviërs die hier tijdens de NAVO-ingreep in de
Kosovaarse oorlog van 1999 door etnisch-Albanese Kosovaren naartoe zijn
gebracht. Na het vermoorden zouden de organen van de Serviërs
zijn
verhandeld. De zaak was in beeld bij Carla del Ponte van het
Joegoslavië-tribunaal, maar er zijn nooit genoeg bewijzen
gevonden. Mensenrechtenrganisaties dringen nog steeds aan op heropening
van het onderzoek. Onbewust had ik het idee van een lelijk en grimmig
stadje, maar dit blijkt onterecht, het is er kalm en ziet er redelijk
georganiseerd uit. Wel overal schurftige honden, arme beesten die gek
worden van de jeuk. Het is opvallend hoe mak ze zijn, ik heb ze nooit
iemand kwaad zien doen. Als ik bij mijn hotel
kom, Vila Bruci, weet ik niet wat ik zie: een schitterend uitzicht over
het dal! In de verte brandt een vuur, enorme vlammen, die in de loop
van de avond veranderen in een lint, als een lopend vuurtje. Niemand
slaat er acht op.
Ik word welkom geheten door Windy, de dochter van de huidige manager,
die een sjiek Brits accent heeft (gek op Engelse films) en in Tirana
studeert maar nog vakantie heeft tot half oktober (?) Toevallig is het
erg winderig geworden, de wind giert door het trappenhuis. Ik kan het
niet laten: it's windy Windy, zeg ik, zeker niet als eerste. Haar
vader, Ilir, beweegt zich voort op twee krukken, waarbij zijn benen
steeds alleen maar heel even de grond raken, een geweldige kunst. Hij
blijkt excursies te organiseren, met een Toyota Landcruiser, zegt hij
met nadruk, via zijn zus Ariane, die in London werkt als radiologe in
een gebouw dat als Shark bekend is, en hij weet alles van de streek.
Zijn ouders zijn het hotel begonnen, ik weet niet precies wanneer, maar
ik begrijp dat iedereen hen toendertijd voor gek verklaarde en nu
iedereen jaloers is op hun succes. Dat is de mentaliteit hier, zegt
Ariane, heel weinig ondernemingszin.
Uitzicht vanaf
mijn balkon,
het vuur smeult nog wat na
Bij het ontbijt, vanmorgen, zie ik een stuk of zes kerels die als
wilden zitten te schransen. Na afloop gaat er een buiten naar de bergen
staan kijken alsof hij ze zelf geschapen heeft. Ik zie ze heel onhandig
uitparkeren met grote jeeps waar Drive Albania op staat. Welk avontuur
die op gaan zoeken? Ik raak in gesprek met een vrouw die grote
wandelschoenen aan heeft. Ze blijkt geen toerist, maar een gynacoloog
uit Tirana die een week komt helpen op de 'moederschapsafdeling' van
het plaatselijke ziekenhuis, dat drie afdelingen in drie verschillende
gebouwen heeft. Is het voor de uitwisseling van kennis, vraag ik. Nee,
zegt ze, het is omdat hier geen gynacologen zijn. Elke week blijken er
twee andere gynacologen uit Tirana te komen om te helpen, ze wisselen
elkaar af. Niemand wil hier werken, omdat er geen studiemogelijkheden
voor de kinderen zijn. De zoon van deze arts - zeg maar Annie, zegt ze,
omdat ik steeds haar naam vergeet - studeert in Duitsland, de zoon van
haar collega in Canada.
Ik ben welkom om mee te gaan naar het ziekenhuis. Ook hier is iedereen
weer heel enthousiast over de buitenlandse belangstelling,een meisje
dat net haar opleiding voor vroedvrouw heeft afgerond, Alfrida, leidt
me rond. In een kamertje ligt een vrouw die pas zeven weken zwanger is.
Ik denk dat ze zeven maanden bedoelen, ik kan niet zien hoe dik ze is.
Hoe lang moet ze nog blijven, vraag ik daarom. Acht maanden, zegt
Alfrida, en nu denk ik dat ze acht weken bedoelt. Maar ze zei het goed.
Waarom, probeer ik uit te vinden. Ze heeft haar redenen, zegt een
bezoekster cryptisch. Ik denk meteen dat het met de thuissituatie te
maken heeft, een gewelddadige man of iets dergelijks. Nee nee nee,
klinkt het even later vertontwaardigd, niets met die man, het heeft met
haar organisme te maken, de baby zit niet goed. In het volgende
kamertje ontmoet ik een jonge vrouw die drie dagen geleden is bevallen,
apetrots met haar ingebakerde baby en haar moeder, van wie ik twee
grote trossen druiven krijg (nee, nee!).
Drie generaties
Ik ga van de een naar de ander, de stoet professionals in mijn kielzog
groeit. Ik moet op een bed zitten en krijg koffie. Iedereen wil weten
of ik een man en kinderen heb, ze kunnen maar niet begrijpen dat ik
hier in mijn eentje rondreis. Maar als het kwartje valt, zijn ze vaak
toch vol bewondering. Bravo, hoor ik dan, evengoed wat
wazig. Er
is ook een neonatologe, die de specialist
van de hele streek blijkt te zijn. Ze heeft haar opleiding in
Oostenrijk gehad vertelt ze. Alles komt hier overal vandaan behalve
hier, lijkt het wel. Tot mijn verbazing blijkt de afdeling pas sinds
begin dit jaar geopend. Er zijn tot nu toe 160 babies geboren. Ik las
net dat Edi Rama een babybonus uit wil delen zodat mensen meer
kinderen maken. Als ik het zeg hoor ik een cynisch gelach. Edi Rama?
Allemaal leugens.
In het
moeder-en-kind
ziekenhuis, rechts Alfrida. Witte jas is dokter, rode
schoonmaakster, groen en blauw zuster
De registratie,
nr 160 is
vandaag geboren, rechts
de neonatologe
Na dit avontuur wandel ik wat door het stadje, kijk waar de bus gaat,
welke restaurants er zijn, doe een poging in de gevangenis binnen te
komen, wat natuurlijk niet lukt, zoek dan een paadje naar de weg die ik
hier beneden in het dal zie lopen naar wat ik dacht dat een houten brug
was maar wat een onttakelde oud-communistische barak blijkt te zijn.
Een jonge herder met slijm in zijn mond wijst me de weg naar de weg,
dan een bewoner van een huis, weer een herder en tot slot een 14-jarig
jongetje, Algaso, dat me helemaal tot mijn hotel brengt, langs een pad
dat ik in mijn eentje nooit had kunnen vinden. Het is wel prachtig, ik
zie fluweelbomen, eiken, hop. Veel kippen, kalkoenen ook, eenden,
koeien, schapen, geiten. Je snapt niet dat er niet meer toeristen komen
hier, zei Ariane vanmorgen, het is zo'n onderschatte streek. Maar de
slechte wegen zijn natuurlijk wel een legitieme reden, het is niet
bepaald toegankelijk. Misschien als straks de Rruga Arbërit
klaar
is, die Macedonië met de Adriatische Zee verbindt. Als die
ooit
klaar komt, zei Ariane mismoedig. Ze vertelde ook dat er een
Engelse reisgidsauteur geweest was hier. Gilian Gloyer? zei ik
ademloos. Ja, die.
Het park
Oude barakken bij
de rivier
Twee herders
(zonder slijm)
De man is 42 (hij
vroeg hoe
oud ik was, dus ik hem ook)
Hop
Mijn gids Algaso
Het is nu avond, vrijdag, kwart over zeven en aardedonker. Straks zag
ik in de verte naar het noordoosten donkere wolken, ik hoor het nu
rommelen. Beneden zie ik Windy met een jongen kratten uitladen. Vol
druiven of pruimen, dat kan ik niet zien, maar ik denk dat het
binnenkort raki is. Dat schijnt idioot snel te gaan. Twee weken had die
vrouw in Shëngjin me gezegd (ben nu haar naam alweer kwijt),
korter dan de tijd dat ik hier nu alweer ben. Eerlijk gezegd zie ik uit
naar het einde. Al zijn de mensen hier nog zo lief, ik mis mijn eigen
mensen, vooral eentje.