Ik ben hier nu een week en het lijkt wel een maand (hoe vaak heb ik dit
in mijn leven al niet geschreven?). Albanië is mooi, vind ik,
rijk
en intensief. Ontroerend, lief, verbazend en zorgelijk... alles
tegelijk. Ik zit op de rand van een bed in de citadel van
Krujë,
hoor buiten hanen, honden, balkende ezels en mannen die schreeuwen of
gewoon praten, dat weet je nooit. Net ging ik naar het terrasje, een
fantastisch stuk rots aan de noordkant van de citadel, aangesmeerd met
wat kleinere rotsblokjes, van verschillende niveaus en graden van
schuinte, het was een genot om op mijn blote voeten te lopen en de
warme oude stenen te voelen. Ik vroeg om nog een koffie bij het
piepkleine barretje van Emilliano Rooms, dit schattige familiehotel,
maar in plaats van het me te geven, stond de vrouw des huizes, Durata,
erop het achter me aan te brengen. Waar ik heen zou gaan? Ik vertelde
het. O yesyesyes, zei ze, breed lachend. Zo doen meer mensen het hier.
Iets vragen en dan niet luisteren naar het antwoord maar breed lachen
en instemmende woorden uiten. Het gaat om het contact denk ik, niet de
informatie.
Je zou er beledigd om kunnen zijn, maar het geeft ergens ook
een goed gevoel. Je bent welkom, welke informatie en welk verleden je
ook meebrengt. Ze hebben aan hun eigen verleden genoeg, denk ik. Als je
langer met mensen praat, kom je snel bij de pijn. Zelfs jonge mensen,
heb ik ontdekt, torsen de loodzware last van de geschiedenis. Om van
het heden maar te zwijgen.
Durata
en de toren
De
bazaar
De
toren en Emilliano Rooms
Ik was blij dat ik de rugzak van
Susan (mijn zusje) in het Star Hotel had gelaten en met een klein
rugzakje op pad was gegaan, want het was de hele tijd een geprop, met
de stadsbus Kamez naar de busterminal bij het plein van Zog, daar in
een minibusje naar Fushë-Krujë en dan weer in een
ander
minibusje omhoog naar Krujë. De busjes zijn niet van de meest
geavanceerde soorten, ze hobbelen en stommelen als gekken, maar veren
wel goed, wat
ook wel moet omdat er hier volgens mij geen weg zonder kuilen is.
Sommige stoelen hangen helemaal uit hun voegen achterover, en mensen
zijn dan zo vriendelijk om rechtop te blijven zitten, zodat degene
achter hen er geen last van heeft. Ik zat op het laatste stukje klem
tussen twee mannen op de achterbank en vond het allemaal prima, omdat
ik een windje voelde door de open ramen en de frisse lucht van een bos
en de hoogte.
Omdat ik vorig jaar met mijn vriendinnen al in Krujë ben
geweest,
wist ik ongeveer waar ik heen ging. Toch zag de aanloop er heel anders
uit dan in mijn herinnering, de straten lagen behoorlijk overhoop. Niet
de oude bazaar
natuurlijk, gestold in de tijd, een sliert van piepkleine winkeltjes
aan weerszijden van het
eeuwenoude keienstraatje, en de majesteitelijke ingang naar de citadel.
Emilliano Rooms ligt praktisch naast de toren van het kasteel, op het
hoogste stuk van deze uitstekende rots. De toren vormde in de tijd van
Skanderbeg samen met de kastelen van onder andere Petrelë en
Berat
een schakel in een systeem van communicatie met vuur.
Ik 'deed' meteen
maar het Kasteel, drie verdiepingen heraldiek en heldenverering waar
een heleboel scholieren druk waren zichzelf te fotograferen en ik
vooral om foto's te maken zonder scholieren erop.
Het
Skanderbegmuseum, rechts zijn helm
Daarna dwaalde ik tussen de ruïnes door naar het veel mooiere
en
compleet verlaten etnografisch museum waar we vorig jaar ook zijn
geweest, in het achttiende eeuwse huis van de familie Toptani, waarvan
veel vertrekken gewoon onveranderd zijn gebleven. Een lieve mevrouw
liep met een stofdoekje voor me uit langs alle kamers rond een halfopen
binnenplaats, deed overal het licht aan en nodigde me dan met een
sierlijk gebaar uit naar binnen te gaan. Haar uitleg volgde een-op-een
die van de informatiebordjes: kitchen, sleeping-room, room where olives
were pressed, rooms where the women served the men (giecheltje).
Het
etnografisch museum
What
can you do
Toen ik daarna op zoek ging naar de tekke, kwam ik een man tegen wiens
gezicht ik nog kende van vorig jaar. Xeni heette hij, hij maaide het
gras van de citadel vertelde hij, hield de tekke schoon, verzorgde de
bloemen, gaf informatie aan wie het maar wilde. We liepen samen wat
rond en het was heel gezellig, hij liet me van alles zien: de
conversatieruimte van de tekke, waar hij weleens jongelui betrapt, de
hammam, een 700 jaar oude eik op de helling aan de westkant, een
tweede, zeer smalle poort van de citadel, waar maar
één
persoon tegelijk in of uitkon, oude huisjes van mensen die er nog
woonden.
De
oude olijfboom en de tekke
Xeni vertelde dat hij als zestienjarige naar Italië was
gegaan,
illegaal op een boot, in 1997, toen de hel in Albanië was
losgebroken ivm de piramidefondsen waar de Albanezen massaal in hadden
geïnvesteerd, om erachter te komen dat ze er niets van terug
zouden zien. Hij had keihard gewerkt: als paardentrainer in Livorno en
in Sienna, als houtzager en -sjouwer, in de bouw. In Rome, Rimini,
Napels. Toen zijn moeder gestorven was, was hij naar Krujë
teruggekomen en toen was, vijf jaar geleden, ook zijn broer gestorven.
Hij deelde nu het huis met zijn schoonzuster die met vier kinderen was
achtergebleven. Een vrolijk verhaal was het allerminst, integendeel,
langzamerhand werd steeds duidelijker in wat voor afgrijselijke
situatie hij zat. En tot overmaat van ramp had iemand vorige
week
zijn draadmaaier gestolen,
zijn laatste hoop op een beetje geld, want al kreeg hij dan niet
betaald voor het maaien van de citadel, mensen zagen het hem wel doen
en nodigden hem uit de tuin te doen..... schouderophalen: What can you
do? zei hij maar weer, een kreet die ik hier al vaker heb gehoord.
Xeni
Of ik naar de tekke in de grot van Sari Salltik wilde en naar
Shafë-Shtamë, het park in de bergen? Xeni had
connecties, een
politieman die bijverdiende als taxichauffeur. Ik wilde graag maar
aarzelde. Twee mannen, hoe wist ik of ze te vertrouwen waren? Toen ik
het Xeni zei keek hij verbaasd en gekwetst, wat ik een goed teken vond,
en toen ik zijn interactie met de ander zag, niet de politieman maar
diens zoon, Andri, wist ik dat het wel goed zat. Andri reed in een oude
Mercedes, waar hij erg trots op was, het was een kwartier naar de grot.
Hier zou de legendarisch baba in de 13de eeuw hebben verbleven om goede
dingen voor de bewoners van Krujë te doen. Het rook er vissig,
binnen brandden stompjes kaarsen, op een stenen platformpje, buiten de
tekke maar wel in de grot, stonden groene plastic potten met bloemen.
Xeni vertelde van een legende van een draak die de baba met zijn handen
zou hebben gedood. Hahaha, zei ik, wat een fantasie. But it's true!
riep hij.
Bij
de tekke van Sari Sallti
Even verderop, in Dush Kau, aten we een bordje geit, en toen liet ik me
overhalen om niet morgen maar meteen al die avond naar
Schafë-Shtamë te
gaan nu het zo helder was. De weg was goed, maar toch niet overal,
sommige stukken waren stenig, in reparatie, en hier en daar waren er
regelrechte verzakkingen waardoor er hoogteverschillen waren van wel
een halve meter. Het kwam door aardbevingen en verzadiging van de berg,
zeiden ze. In vond het een wonder dat het asfalt niet gebroken was.
Zouden ze er rubber in hebben gedaan? Ik heb gelezen van moerasgebieden
in Albanië waar in de Romeinse tijd al over asfalt werd
gepraat,
daarmee bedoelde ze natuurlijk materiaal uit de bodem dat ze in de
rivier zagen drijven. Door ontsnappend gas kwamen daar ook regelmatig
spontane branden voor. Mensen dachten dat er geesten waren, ze noemden
de gebieden nymphaeum.
Halverwege naar Shafë-Shtamë kwamen we vier vijf
reusachtige
opslagtanks tegen,
een ervan
scheefgezakt vanwege weggetrokken platen. Diesel had er in gezeten,
vertelde Xeni, voor de militaire voertuigen van de communisten. Spoken
uit de oude tijd.
Dieselopslagtanks
uit
de communistische tijd
We reden denk ik wel drie kwartier, bergen aan de ene kant, de kloof
van de Drojë aan de andere kant, een machtig
gezicht. Boven was het wel weer anders dan ik had verwacht. Was dit het
lustoord dat ze hadden beloofd? Een paar oude barakken die half waren
ingestort en één hotel waar iemand in schel
ledlicht wat
stond te prutsen, een oude bulldozer, veel stenen. Speciaal was het
wel, en het rook fantastisch, maar mooi... wat zal ik zeggen. Ik kon
nog net een paar
foto's maken in het laatste zonlicht, toen moesten we snel naar beneden
om voor het donker terug te zijn, wat ik graag wilde. Andri kreeg
steeds meer praatjes. Een modern geklede, studerende jongeman,
maar
hij vond wel dat vrouwen in de keuken moesten enzo. Wat ik
van zijn rijden vond, vroeg hij steeds. Om een uur of negen was ik
terug in mijn hotel, waar
ik in het donker een biertje dronk op het geweldige terras. De rotsen
waren nog warm.
Onderweg
Shafë-Shtamë
De
draadmaaier
De volgende dag ben ik gaan lunchen bij mijn nieuwe vriend Xeni en brak
mijn hart toen ik de gribus zag waar hij woonde. Alles van zijn moeder
stond er nog, tot en met de schoenen en potjes nagellak, het plafond
van het keukentje droop van vocht en de bovenverdieping was een soort
hangmat, zijn klerenkast stond scheef omdat er een kuil in de vloer
was, het was wachten, gaf hij toe, tot hij er doorheen zou zakken. En
dan? What can you do? Tot overmaat van ramp zou 's middags de electra
worden afgesloten omdat hij drie maanden achterstand had...
Overal leven
mensen zo, dacht ik, en zie je het niet. Maar nu was ik hier en zag ik
het wel. Ik kon het gewoon niet verdragen dat iemand het laatste van
waarde dat hij had, zijn maaier, had gestolen, en om een lang verhaal
langs diverse personen en verrotte tweedehandsjes kort te
maken, kwam het
erop neer dat ik in Fushë Krujë gewoon een nieuwe
draadmaaier voor hem heb gekocht, de beste die er was, voor 20.000 lek.
Hij kwam woorden tekort, Xeni, toen hij hem in
zijn handen had. Een
vermogen voor hem natuurlijk, voor mij een paar keer uit eten.
Ik heb er geen
spijt van, integendeel, ik verlustig me bij het idee dat een
heel
zachtaardig iemand door mijn toedoen op de citadel van Krujë
zielsgelukkig
het gras loopt te maaien.
Xeni in zijn keuken
In Fushë-Krujë namen we ook afscheid, toen ging ik
weer
in zo'n
busje. Het had 's middag keihard gehageld, en het regende nu ook de
hele tijd maar ik vond het heerlijk want het is een gezweet hier niet
normaal meer. In de stadsbus wilde tot drie keer toe iemand voor me
opstaan, de derde keer heb ik maar toegegeven om ervan af te zijn, het
is wel iets heel opvallends dat de mannen hier zo beleefd zijn, of
geïnteresseerd, of weet ik veel wat, en best een verrassing
omdat
ik in Holland al zo'n vijftien jaar zo goed als
onzichtbaar ben vooral voor het mannelijk volksdeel, maar ook wel wat
vermoeiend.
Vrijdag,
25 mei 2018
Vandaag ben ik naar Elbasan gekomen met een soort touringcar. Op de
achterbank zat een donkere man met heel vies haar, gekleed in
vodden,
met het schattigst denkbare jongetje. Hij was denk ik een jaar of drie,
zat vol snot en alles aan hem was zwart van viezigheid, maar die
ogen... Hij zat heel lief en rustig een zakje zoutjes te eten,
de
meeste tijd keek hij enthousiast naar buiten, nu en dan legde hij zijn
hoofd tegen de mouw van zijn vader. Later zag ik de vader hetzelfde
doen bij hem. Ik kon
mijn ogen er niet vanaf houden, mijn vingers jeukten om een paar
vochtige doekjes uit mijn tas te halen. Maar ik durfde niet en wat zou
het uitmaken? De
bus liep langzaam vol op de terminal en ik zag mensen letterlijk
terugdeinzen voor het stel, ze propten zich liever naast een ander dan
ook maar in de buurt te komen. Toch gebeurde er iets ontroerends. Een
groepje jongens van een jaar of zestien kwam binnen, ze gingen zonder
omhaal zitten en de jongen die naast de man met zijn zoontje zat begon
heel lief met het jongetje te praten, aaide over zijn hoofd en gaf hem
een munt. Wonderbaarlijk. Zoiets zag ik gisteren ook in het
winkelcentrum bij Arber, daar zit een vrouw met een verband om haar
hoofd de hele dag met uitgestoken hand (in een plastic handschoen) en
gebogen hoofd. Verschopt, denk je, uitgekotst door de hele stad, maar
toen
bleef een vrouw met een schort voor bij haar stilstaan en begon gewoon
een praatje. Ik zag toen trouwens ook dat ze een mooi en gaaf gezicht
had, de bedelaarster.
In een buitenwijk van Elbasan stapten ze uit, de man en het jongetje.
Er kwam een grote trommel uit de bagageruimte, dat doen de Roma hier,
trommelend door de straten. Af en toe slaan ze een paar keer heel
landerig op het ding en steken hun hand uit. In Tirana kwam een meisje
zelfs zonder trommelen naar me toe in Oda. Ja zeg, zei ik, en ze
begreep het meteen, sloeg een paar keer en hield haar hand opnieuw op.
En een andere keer heb ik een jongetje echt provocerend op de
stoep van een winkel zien staan trommelen. Wat hij daarmee uitdrukte,
ik meende de eeuwen van verworpenheid erin te horen, maar ja, ik hoor
zoveel hè. Toch is het al met al best verwarrend, al die
indrukken en gedachten.
Wat overheerst: de verbazing dat mensen zo aardig zijn hier. Vanmiddag
ging ik naar de oude stad en zag
ik zo'n oud vrouwtje in het zwart op een stoepje. Ze had bosjes dille
liggen en ik dacht ik koop er een, dan mag ik vast wel een foto
maken.... wilde ze niet dat ik zou betalen. Ze wilde wel op de foto,
ging er zelfs goed voor zitten. Een andere vrouw nodigde me uit haar
nieuwe restaurant te komen bekijken, twee jonge moslima's stonden stil
om een praatje te maken, een andere vrouw nam me mee naar een kerkje,
een fruitverkoopster aan wie ik water vroeg gaf me een flesje van
zichzelf cadeau, enzovoort. Ik at gevulde aubergines bij Real Scampis,
vond het prachtige kerkje in de oude stad, liep en zweette en zweette
en liep. In een parkje zaten mannen domino te spelen op een omgekeerde
kartonnen doos, het etnografisch museum was al dicht, wat mij weer van
een plicht ontsloeg.
De
oude stad van Elbasan en mijn vriendin
Net
uit de moskee
Het
kerkje van Shën Maria
Een zwerver, met een jas aan!
Ik slaap hier in Hotel le Olive, een mooi hotel op een heuvel aan de
westkant van Elbasan net over de rivier. Ze doen echt hun best er iets
van te maken, met Griekse
beelden
en een groot terras met uitzicht over de stad, maar geloof het of niet,
iemand heeft het gepresteerd om pal voor dat terras een huis te bouwen
dat nog net even hoger is, pal in het uitzicht en nog geen tien meter
van het terras. Het huis is niet eens af ook, de bouw ligt al tien jaar
stil,
recht voor hun gezicht. What can you do?
Later vertelt de jonge manager Daniel me dat ze
een vijfsterrenhotel van Le Olive willen maken omdat ze dan
geen
belasting meer betalen. Zijn moeder is Italiaanse, hij is
geboren
in Napels, en pas 23. Op zijn 8ste zijn ze naar Albanië
gekomen,
omdat het hier beter was. Echt? vroeg ik. Ja, als je wat geld hebt en
ondernemend bent, zie hij, kun je hier alles. Je betaalt 20% belasting
en verder laat iedereen je lekker met rust. Ik geloof het ook, heb niet
het idee dat er vreselijk veel bueaucratie is hier, meer dat de mensen
niet met ondernemingszin zijn opgegroeid en de kansen niet zien liggen.
Het meest verbaasd was ik nog dat de wat norse en nerveuze zeeman
(zeeman, hoezo? Ik weet het zelf niet, een tattoo denk ik van een
anker) die ik had zien zitten, Daniels vader was en het hotel had
gebouwd. De eetzaal is de mooiste die ik tot nu toe in Albanië
heb
gezien.
Zaterdag,
26 mei 2018 Valse start
Toen ik vanmorgen die eetzaal binnenkwam, zag ik tot mijn
verrassing vier toeristen aan een tafeltje zitten. Goodmorning, zeiden
ze, maar ik zag het bij de eerste oogopslag: Hollanders. Ze bleken
zelfs uit Amsterdam te
komen en nog sterker: ik wist zeker dat ik in ieder geval een van hen
kende. Martijn
heette hij, was iets jonger dan ik denk ik, en woonde in de Pijp. Of ik
bridgete. Nee, wel veel kraken vroeger, zei ik, in
Café
Quibus, met de schakers. Of ik Ronald Post dan kende, vroeg hij.
En toen waren we er al uit! Ze kenden Frans ook, mijn vriend
van
toen. Ja hoor, we vinden elkaar over de hele wereld. En dan te bedenken
dat zij zo'n beetje de eerste toeristen zijn
die ik in Albanië ontmoet! Ze waren bezig met de Via Egnatia,
de
handelsroute uit de Romeinse tijd die eeuwenlang de hotline tussen zee
en Constantinopel was, waar net een mooie gids over is verschenen. Twee
van hen, Piet en Marianne, zouden tot het meer van Ohrid lopen, de
andere twee, Martijn en Jolanda, zelfs tot Thessaloniki. Chapeau!
De
eetzaal van Le Olive
De
Amsterdammers vlnr Martijn,
Piet, Jolanda en Marianne
Toen ze vertrokken waren, vroeg ik Daniel of ik ergens een
fiets
kon huren, en het duurde nog geen tien minuten of hij kwam er met
eentje aanzetten, gratis zei hij, van een bekende.
Het was een ouderwetse racefiets, ik voelde me er niet erg veilig op,
om van het woord bevallig maar helemaal niet te spreken, maar ging
toch, voorzichtig, rugzak met water achterop, en eerst helemaal
verkeerd
(kijk dan op je kompas!). De goede weg was de weg waar de markt was,
een eindeloze
sliert kraampjes en mensen onder parasols, met groenten en kruiden,
noten, vruchten en bonen,
boterkuipen, manden, kippen en kalkoenen half dood op een stuk karton,
auto-onderdelen, een pandemonium, maar prachtig!
Kruidenverkoopsters
Kippen
en
kalkoenen
voor de soep
Ik vond de afslag naar Shelcan, waar ik heen wilde vanwege het kerkje,
een must volgens Gloyer voor iedereen die ook maar enigszins
geïnteresseerd is in religieuze kunst. De weg was te steil
voor de
fiets waarmee ik niet durfde te schakelen en mijn zadelpen zakte in
zijn houder (zou ik te zwaar zijn?). Het volgende was dat het zadel ook
nog begon te draaien. Ik stapte af om de schade te bekijken en toen
hoorde ik
een claxon en zag ik een klein rood autootje voorbijkomen... vol
Amsterdammers! Hé riep ik, dat hadden we niet afgesproken!
Ze
schaamden zich wel een beetje, geloof ik. En terecht! Jolanda, Martijn,
Marianne en Piet, als jullie dit lezen: geen gesmokkel meer, gewoon
wandelen!
(Later appte Jolanda dat ze een valse start hadden, eerst vijf
kilometer
de verkeerde kant opgelopen (net als ik op de fiets), dus toen maar
een taxi genomen, ehm ja dat begrijp ik, maar ik vond het zo
lekker om te schrijven hoe beschaamd ze waren, dat ik het maar laat
staan.)
Ik fietste elke keer een stukje en ging dan weer lopen, op mijn
sandalen, en ik bleef maar kijken of ik in de berm iets
van een busje kon vinden dat ik om de zadelpen heen kon doen. Na een
uur of zo kwam ik bij een garage waar een jongen toch wel zo'n twintig
minuten aan het prutsen was om het voor elkaar te krijgen, maar hij
wilde geen geld. Ik fietste en liep nog zo'n drie kwartier verder en
toen ik op maps keek zag
ik dat ik nog maar net over de helft was. Nee, dit ging niet zo, dacht
ik, en liet me terugrollen tot Elbasan. Ongelooflijk, heb ik dit
gelopen? dacht ik, ik herkende de helft niet meer. Maar het was
schitterend, een schitterend landschap, heel gevarieerd, met olijven op
terrassen, dichtbegroeide stukken en open grashellingen, waar vrouwen
keihard aan het ploeteren waren met hooi. Herders ook, mannen en
vrouwen, met een paar geiten, en zelfs een met
één koe,
ezels, paarden en wagens, superexotisch.
Op
het land
Op
de Shkumbin
Onderweg
Ik moest wat eten dus besloot terug te gaan naar het restaurant waar
die aardige vrouw me gisteren had rondgeleid. N'fole heette
het
(nestje), en het was die avond ervoor geopend. Nu hingen er allemaal
paraplu's bij wijze van zonwering, wat een waanzinnig vrolijk gezicht
was. Ik was alleen en kreeg een mooi bord
geroosterde groente en dolma's (ze heten hier anders maar ik ben
vergeten hoe) met een heerlijk glas wijn. Mijn fiets mocht
daar blijven staan en... ook hier mocht ik niet betalen, gewoon niets.
Vera
en teddy, van N'fole
Een geploeter was het wel om naar Shelcan te komen en de fresco's van
Onufri te zien, maar het is toch gelukt, in een snik- en snikhete bus
weer klem op de achterbank, rugzakje op schoot. Ik had gedacht dat het
een dorpje was, maar het was gewoon een keienpad de bergen in, tussen
een paar huizen door. Is dit het? Teleurstelling toen ik er
was, een klein kerkje met kippen, en nog dicht ook. Ik liep
eromheen en
probeerde tussen het gaas door naar binnen te kijken, zag een
voorportaal met een paar ikonen. Ik was alweer op de terugweg toen het
jongetje me riep dat me eerder al tegemoet gekomen was. Hij had een man
met een
sleutel gehaald. Die liet me binnen. Ik liep het voorportaal door de
kerk in en toen, ja toen viel mijn mond wel een beetje open, de muren
waren van onder tot boven beschilderd: heiligen, symbolen, sierbanden,
Sint Niklaas, de heilige drie-eenheid, de apostelen. Op het achterste
stuk, achter een gordijn, was zelfs te zien hoe wat pleisterwerk van de
muur was gevallen en een nog oudere fresco had onthuld! Over alles lag
het patina der eeuwen, net als in Janum. Een ervaring.
Ik had er wel even alleen
willen zijn, maar ze bleven maar kijken hoe ik keek, de man en het
jongetje, en dan kijk je toch minder goed. Toen ik weg wilde gaan, gaf
ik de man 150 lek. Hij protesteerde en omdat ik even heel idioot dacht
dat hij het eigenlijk niet aan wilde nemen, zei ik: voor het kerkje!
Ja, voor het kerkje voor het kerkje, zoiets zei hij, mijn dit of mijn
dat!
Hij wilde vijfhonderd, zei het jongetje. O, zei ik, oké. Ik
wist
dat het teveel was aangezien je voor de grote musea in Tirana maar 200
betaalt maar ik wilde geen ruzie. De man was de eerste in heel
Albanië die ik lelijk had zien doen. Ik vond het wel even een
smetje, maar er was een hoop compensatie voorhanden, want
wat was
het
mooi, het kerkje, maar ook het landschap, al die
herderlijkheid,
de houten hekjes, de dieren overal. Arm maar rijk. En vredig.
De
ingang van het kerkje van
Sint Niklaas
Zestiende-eeuwse
fresco's van
Onufri
Uitzicht uit
Shelcan naar het noorden
Terug op de weg kon ik haast niet meer lopen op mijn sandalen, ik had
al te veel gesjokt. Ik ging
op een randje zitten wachten tot er een bus zou komen maar er
was
zo weinig verkeer, dat ik het niet kon laten mijn hand
op te steken toen er een oude Mercedes aan kwam rijden. De bestuurder
schudde zijn vinger van nee, maar ik zag dat hij even verderop stopte
en terug begon te rijden, een heel bekend beeld van vroeger. De deur
ging open, op de achterbank zat een vrouw en dan was er ook nog een
neef. Ze gingen niet tot Elbasan maar wel een
stukje verder, namelijk
tot een barretje. Het barretje bleek van hen te zijn, ze woonden
daarachter, en in het barretje werkte een van hun drie dochters, en ze
sprak Engels, zo lieten ze weten, bijna in tranen van trots.
Ze hielden
niet op te zeggen hoe graag ze mensen uit het buitenland ontmoetten en
vooral de neef stelde de ene vraag na de andere. Hoe lang ik hier was,
of het mijn
eerste keer was, of ik alleen was, hoe lang ik nog bleef, wat ik ervan
vond. Laatst hoorde ik mezelf thuis ook een keer aan iemand vragen of
het zijn eerste keer in NL was, toen riep ik inwendig, je doet het zelf
ook! Waarom vraag je dat, wat maakt dat nou uit hoe vaak iemand ergens
geweest is?
Ik kreeg een raki en chips en kersen en toen de bus kwam en
de hele familie opstoof om me uit te zwaaien gaf de neef me een grote
pot vruchten... lief, heel handig ook als je reist met een
rugzak.
De
trotse familie
Het is nu tien over acht en ik hoor de imam in de verte in de oude stad
van Elbasan. Het klinkt niet dwingend maar vragend en bij
vlagen
bijna teder, heel mooi. Daarmee besluit ik deze aflevering. Wil je
reageren, leuk! Stuur een mailtje,
appje of rooksignaal.