Maandag, 23 september 2018
Met een laatste knikje richting kraan nam ik afscheid van hotel Samedi
in Shëngjin (ik herinner me een uitspraak uit de Travel
Survival
Kit van China 1984. ..... avoid it, dat zou ik willen zeggen over
Shëngjin), liep naar buiten en hield het busje aan, zo snel
kan
het gaan. Vanaf Lezhë naar het knooppunt Milot ging ook prima,
ik
zat naast een man die in Koblenz woonde, we waren binnen
één minuut druk in gesprek over de politiek. Hij
had
vertrouwen in de vetting maar dacht dat het lang zou duren, want ik
Albanië, zei hij, is iedereen corrupt, van de
minister-president
tot de verpleegkundigen in het ziekenhuis, iedereen zou aan de beurt
moeten komen. Hij sprak in prachtige metaforen: ze zitten aan dezelfde
tafel, een slang die niet in zijn eigen staart bijt, ik wou dat ik
langer met hem had kunnen spreken, op het gevaar af trouwens dat ik er
helemaal geen wijs meer uit kan, want zoals zo vaak: hoe meer je weet,
hoe meer je je realiseert hoeveel er nog te weten valt, en
de waarheid kent vele gedaanten, om het filosofisch uit te
drukken.
De heuvels bij
Rrëshen
In Milot begint de snelweg naar Kukës, of liever gezegd
eindigt de
snelweg uit Kosovo. Ik moest hier de weg die ik verliet oversteken, een
stuk lopen en voorbij de oprit van de snelweg gaan staan wachten op de
bus. Er stonden daar een aantal mensen waaronder een islamitisch stel
van wie de
vrouw in niqaab, totaal bedekt, ze had zelfs handschoenen aan. Je kon
op een of andere manier zien dat ze pas getrouwd waren, het stel (ik
weet niet wat dat is, die trouwring (van de man in dit geval) lijkt een
soort trofee, nog helemaal glimmend, opzichtig), ze waren verliefd, wat
zich bij gebrek aan andere mogelijkheden ter plaatse uitte in
een
voortdurend beuken, duwen en stompen, ja de wegen van de liefde... Ze
hadden een klein poesje bij zich, dat ze achterin de bus zette. Het
duurde niet lang of het dier begon te piepen, steeds luider, tot de
jongen naast mij wees: daar zat hij, met zijn kopje boven de bank. Even
later lag hij te slapen op de been van de jongen.
Het bange poesje
Het was anders, onderweg, heel veel grintverwerking langs de rivier,
rode aarde, een groenere begroeiing. Heuvelachtig, met daarachter de
eeuwige bergen. Hè, dacht ik even, na zo'n anderhalf uur,
heb ik
iets gemist? Het leek of we bij een grens waren. Maar het waren
tolpoortjes, nu wist ik het weer, voor de snelweg. De bevolking van
Kukës was woedend, dat ze moesten betalen, ze hadden
geprotesteerd, gedemonstreerd, gepleit en gesmeekt, de poortjes
afgefikt, maar het was toch
gebeurd. Ik kan me hun woede voorstellen zeker als ik bedenk dat de
autoriteiten sowieso de helft van alle investeringen en subsidies
opstrijken. Dat is trouwens wel een dingetje op dit moment: ik
ben
een beetje gedeprimeerd van het reizen in Albanië, al die
dingen
die niet deugen maar waarin je voorlopig geen verbetering ziet, geroerd
ook wel, door het optimisme van veel wat jongere mensen en de
pogingen er tegen de verdrukking in iets van te maken. Wat ik denk is
dat de meesten hier minstens twee lagen hebben: de sociaal wenselijke,
die vriendelijk is en wat afwachtend, en de diepere, die triest is, en
vol kwaadheid.
De gewraakte
tolpoortjes bij
Kukës
In Kukës was ik ook al geweest met mijn vriendinnen, ik
herinnerde
me een superongezellig restaurant en de zoektocht naar Hotel Amerika,
gevolgd door ons besluit niet naar Peshkopi te gaan maar naar de kust.
Nu zag ik het stadje toch weer anders, de hoofdweg was eigenlijk een
gemoedelijk straatje, met vooral agrarische benodigdheden, tot en met
pesticiden in vrolijke witte zakken en vlijmscherpe zeisbladen. In een
grote ketel werd iets gebrand, ik weet niet wat. Mijn hotel bleek aan
de rand van de stad te liggen, in het noordoosten. Het was slecht
aangegeven op maps, ik liep veel verder dan nodig was, en toen ik het
eindelijk gevonden had, bleek het eerder een soort oudemannenhuis te
zijn: doorgezakte banken met kranten en kleden erop
en
golvend zeil in een gemeenschapsruimte, het lijkt iets universeels. Ik
moest maar liefst vijf euro per nacht afrekenen, de receptionist leek
bijna te willen zeggen laat maar zitten het is al zo raar dat je hier
komt. Maar de kamer was best leuk: drie ledikanten met kleurige lakens
en kleurige dekens (ha, dacht ik, dekens! dan wordt het hier zeker koud
straks, leek me echt fantastisch). Als ik wilde douchen, moest ik de
stekker uit de boiler halen. Pardon? Ik herhaalde het een paar keer,
met gebaren: stekker eruit, douche aan. Hoe dan?? En als er water in
het stopcontact komt? Nee laat maar. Dan liever stinken.
De kaart van Soti
en een
muur in de buurt van mijn 'hotel'
Mijn kamer in
hotel Luma
Ik ging meteen maar het stadje in. Naar het plein van Havzi Nela - de
dichter die er was verhangen (doodvonnis getekend door de vader van de
huidige premier Rama) omdat hij het gewaagd had over zijn moeite met
het leven te schrijven - om te checken, heel prozaisch, welke
bussen er gingen, toen naar de boulevard van de Eksod 99. Deze naam
duidt op de stroom Kosovaarse vluchtelingen van de Kosovo-oorlog van
1999 die hier onderdak vonden bij hun Albanese broeders, waarover
straks meer. Als dank voor de onwaarschijnlijke gastvrijheid schonken
ze de stad een toren, gebouwd naast het etnografisch of historisch
museum van Kukës, dat ik graag had willen bezoeken, ware het
niet
dat de deur gesloten was. Ik dwaalde nog wat rond daar, liep, niet goed
van de hitte, richting weg, keek over het meer van Fierzë
waarin
oud-Kukës verzonken lag (mensen moesten verhuizen ivm de
aanleg
van het 72 meter lange stuwmeer, bij langdurige droogte zien ze daar de
hoogste daken van de oude huizen) tot aan het eind van een in onbruik
geraakte weg weer zo'n oud-communistisch geraamte van iets dat ooit
groots was opgezet, hotel Turizm, hoorde ik later. Eerlijk gezegd dacht
ik op dat moment wel: wat ben ik hier toch aan het doen? Ik vond het
allemaal zo vreugdeloos en grimmig, had al bijna geen zin meer.
De boulevard
Eksod 99
Het meer van
Fierze, waarin de
oude stad verzonken ligt
Zicht op de Drin
aan de andere
kant
Hotel Turizm
En toen gebeurde er toch weer iets bijzonders. Dat was dat ik Hotel
Amerika naar binnen liep en daar als een soort vorstin werd
binnegehaald, toen ik vroeg of ik een kamer mocht bekijken.
Van alle kanten snelden mensen toe. De jongen die me naar
boven
bracht, Glejvis, bleek de zoon van de manager, zelf ook een beetje de
manager, hij liet me de vip-kamer zien, die er heerlijk uitzag. Toen ik
vroeg wat het kostte zei hij sixteen euro. Het water liep me bijna in
de mond. En die andere? Fourteen. Oké, zei ik, dan neem ik
de
vip-room. Ik kon niet wachten, wat een aanbod. Glejvis wilde me van
alles laten zien, hij nam me mee naar een verrassend dakterras met
yacuzzi's waarvandaan je over heel Kukës heen kon kijken, erg
grappig, met al die blauwe watertanks als kleine olifantjes of zwevende
figuren uit een schilderij van Dali.
Glejvis met een
groep Kosovaren
De vertrouwde
watertanks
Daarna gingen we wat drinken in de bar op de zevende
en veranderde
de vrolijke wat ik maar noem sociaal wenselijke toon van de jongen (17)
in een stem vol verdriet en worsteling. Hij worstelde met zijn
identiteit, vertrouwde hij me toe, en de vraag wat hij wilde, welke
kant op. Dat hij de zoon van een gearriveerde familie was, was
aan de ene kant makkelijk, aan de andere kant helemaal niet. Hij was
eerst moslim, maar omdat de islam hem geen antwoorden gaf, zo zei hij,
was hij
Christen geworden, wat ook niet hielp. Toch bleef hij erop vertrouwen
tot een vrije keuze te kunnen komen. Ik ben de hoofdrolspeler van mijn
eigen toneelstuk, zei hij. Zijn grote heldin: Llana del Reij, de
Amerikaanse zangeres. I love everthing she does or
says, zei hij. Door haar was hij zelfs gaan roken. Toen hij haar zag
zingen terwijl ze rookte dacht hij: o my God, give me a sigaret! Zang
was de taal waarin hij zichzelf ook uitdrukte, in fact, zei hij heel
bescheiden, was hij zelfs een bekende zanger in deze stad. Zijn
Youtube-filmpjes overtuigden me, hij kon het echt! We hadden een
ontzettend persoonlijk gesprek daar op de zevende en toen
wilde
hij speciaal voor mij zingen in de eetzaal. Hij ging er helemaal in op:
eerst een Albanese ballad, toen Amy Winehouse Back to black
dat ik
heel goed ken en tot slot nog een soort grunging, hij trok alle
registers open. Ik was vol bewondering voor zijn beheersing van dat
hele palet van grommen tot kopstem, en ook geroerd. Toch checkte ik
voor de goede orde voor ik wegging voor de zekerheid nog even
de
prijs van de kamer. Je zei toch zestien euro? Ik schreef het op. O nee,
nee, zei hij. Hij bedoelde zestig. Een veelgemaakte vergissing. O, zei
ik, nou ja, dan maar die andere, ik wilde hier toch heen.
Het was avond, maar jullie snappen dat ik niet zo'n zin had om naar het
oudemannenhuis te gaan. Bij hotel Gjallica in de hoofdstraat zag ik een
toerist zitten eten, ik was nieuwsgierig (een toerist!), dus ging een
beetje in de buurt en liet hem rustig eten, deed mijn
administratie, een hele lijst aantekeningen, tot ik merkte aan zijn
geschuif en diepzinnige blikken in de verte dat hij er klaar voor was.
Bleek een 64-jarige Zweed te zijn die in zijn eentje op de motor aan
het toeren was door Oost-Europa, kwam net uit Montenegro, dat hij
iedereen wilde aanbevelen, ging door naar Griekenland. We hadden het
over wegen, de landsaard van diverse volken (hij vond de Nederlander
generally speaking wat grof), dat hij een virus had opgelopen (peeing
both ways) waaraan hij zich in het ziekenhuis had laten behandelen.
Superaardige man die superspannende dingen doet, je kent ze wel, en na
tien minuten verveel je je dood. Ik liep door het donker naar het
oudemannenhuis,
trof daar bij de receptie een oude, zwaar getekende senior, die
langzaam op zijn sloffen heen en weer liep. Ah Rembrandt, Van Gogh, zei
hij, toen hij begreep dat ik uit Nederland kwam. Of hij
artiest was. Literatorka, zoiets zei hij. Ik vond het prachtig klinken,
als iets heel actiefs. O, zei ik. Kadare. Kadare,
zei hij, Kafka, Marques. Musil, zei ik, Hesse. Mann, zei hij,
Böll. En zo ging het nog een tijdje door, het was heel
speciaal, gewoon het noemen van schrijversnamen in een vrije
associatie. Zo aftands als het was, ik voelde me ineens helemaal thuis
in het oudemannenhuis,
de lakens
waren onvoorstelbaar zacht en het kussen het beste dat ik tot nu toe
heb gehad. Na wat appen, om het verhaal compleet te maken, viel ik op
de zachte klanken van Federico Albanese (de Italiaanse Richard
Kleiderman) in een voor mijn doen diepe en ongestoorde slaap, zo zie je
maar, waaruit ik zoals ik had verwacht, vanmorgen om half zes bruut
gewekt wekt door een mozaïek van hoesten, rochelen,
schuifelen, het kraaien van
hanen, het blaffen van honden, het ronken van vrachtauto's en meer van
dergelijke onvermijdelijke kreten uit het leven.
Uitzicht uit Luma
naar het
westen
Uitzicht naar het
noorden
Om de hoek
Toen ik om half acht met mijn rugzak op hotel Luma verliet, kwam net de
man van de dag ervoor eraan. Hoewel ik voor twee nachten had
betaald, was hij totaal niet verbaasd dat ik al ging. Hij gaf
me
een hand, tot ziens, alsof hij wilde zeggen: het is maar beter zo.
Helemaal geen gezeur of gedoe, dat is toch wel heel fijn hier.
Dat was vanmorgen. Ik kon meteen naar mijn kamer in Hotel Amerika en
het was geweldig, maar toch had ik het gevoel dat mijn plicht riep en
ging ik snel weer naar buiten. Ik zou naar Krumë, twee uur
noordelijk richting Tropoja, om te zien hoe het er daar uitzag. Toen ik
uiteindelijk de goede minibus te pakken had, op de SH5 naar het
noorden, sloeg ineens de twijfel toe. Pfff, weer twee uur door de
bergen, rondsjokken, en twee uur terug, waarom eigenlijk? Op dat moment
stapte er een man in van wie de lijfgeur een volwassen paard kon
vellen. En hij ging schuin voor me zitten! De chauffeur was al
ingestapt, hij had al gestart, zijn richtingaanwijzer aangestoken, was
half de weg op gereden... allemaal stadia in het langzame weggaan dat
hier gebruikelijk is om meer passagiers te verzamelen, en nu trok hij
op. Neeeeee! dacht ik. Ik zit hier vast! Mijn redding bestond uit twee
kinderen, die kwamen aangehold en heel graag nog in wilden
stappen. Mijn kans om naar buiten te glippen,
langs een hele rij verbaasde passagiers. Net op tijd. Had ik niet een
keer recht op vrije tijd? Natuurlijk. Ik ging naar mijn kamer en keek,
ik zeg het maar eerlijk, de tweede aflevering van Boer zoekt
vrouw, een eiland van frisgewassen onschuld in een
zee van
vuil en reddeloosheid. Hè, wat, dacht ik
toen het
afgelopen was, waar ben ik, hoe laat is het, wat moest ik doen?
Vrouw zoekt boer
Na dit Hollandse uitstapje wilde ik het nog een keer proberen bij het
museum. Het was iets minder heet, maar nog altijd 29 graden, en echt ik
kwam haast niet meer vooruit. Het museum was nog steeds dicht of
opnieuw dicht, ik wist het niet. Nergens een bordje ofzo, hoe moeilijk
kan het zijn? Je moet kloppen, hadden een paar oude mannen gebaard die
op de trap naar de toren zaten, maar dat had allemaal geen zin. Toen
ging ik het Paleis van cultuur binnen, zo heet dat hier, een soort
cultureel centrum, en was er weer een verrassing. Een meisje dat goed
Engels sprak kwam me achterop en legde uit wat het daar was: the
American Corner, een plek, gefinancierd door de VS, voor het promoten
van de Amerikaanse cultuur en de samenwerking tussen de VS en
Albanië. Ze bereidde Amerikaanse bezoeken voor, vertelde ze,
regelde tours, organiseerde kunstklassen enzovoort. Er was daar ook een
bibliotheek met lange rijen vergeelde boeken en alle jaargangen vanaf
in ieder geval 1955 van alle nationale kranten. In de ruimte op de
begane grond - heel mooie esterikken en houten lambrisering - hingen
foto's van de exodus van Kosovaren. Ik geloof dat het er 200.000 waren,
die door de mensen van Kukës zijn opgevangen. Het meisje,
Eriona,
de coördinator van the American Corner, kon het zichzelf ook
nog
herinneren. Ze was tien, en hun gezin van vijf had maar liefst twaalf
vluchtelingen in huis gehad, drie maanden lang. Hoe het was, vroeg ik
haar, en eerlijk gezegd had ik verwacht dat ze zou zeggen: zwaar, te
weinig plaats, te weinig eten en dergelijke. Maar in plaats daarvan
zei ze dat ze zich vooral het verdriet en de angst van de mensen
herinnerde, omdat zovelen van hun kinderen gescheiden waren. Zo gaat
dat in een oorlog kennelijk, het ene kind breng je hier in veiligheid,
het andere daar, de derde neem je mee. Ze herinnerde zich ook dat ze
meisjes in huis hadden die net iets ouder waren dan zij, dat
één kapster was en dit meisje hen elke week een
andere
coupe gaf en hun nagels lakte. Elk jaar, op 16 april (Glejvis zei 17
april) is er een reünie van de Kosovaren en de mensen
van
Kukës.
Eriona, tussen
haar planten
De
bibliotheek en de
oude kranten
Het dagelijks
leven
Mijn volgende stop, gewoon om alles te hebben geprobeerd, was het
gemeentehuis, waar ik vroeg naar de uren van het museum. Niemand sprak
Engels maar we kwamen er toch uit, volgende week weer. En dan de hele
dag. Ondertussen was er iets heel geks gebeurd. In tijd van vijf
minuten was het weer omgeslagen: er waren donkere wolken tussen de
lichtere gekomen en er was een heftige wind opgestoken: zand wervelde
over het plein, stoelen op terrassen begonnen te wandelen en woeien om,
takken van bomen zwiepten heen en weer, overal zag je
bladeren,
plastic zakken en rotzooi in de lucht. Ik begon te rennen naar mijn
hotel, 100 meter hooguit, en ging op het terras zitten kijken. Hoewel
ik wist dat ik het niet moest doen, at ik lamsbout met
koolsla,
echt verrukkelijk lekker en goed klaargemaakt, maar nu heb ik er last
van, miemiemie. Glejvis was aan de deur, of ik nog een koffie wilde
drinken, we hebben voor acht uur vanavond afgesproken, ik hoop dat ik
nog een beetje tijd heb om te relaxen als ik de foto's heb gedaan. Hard
werken hoor, een reisgids maken en daar een blog over schrijven, je
hebt geen moment rust. Maar jullie werken ook hard, weet ik toevallig,
dus vooruit. Veel liefs allemaal en blijf lezen!