Zaterdag, 22 september 2018
Naar Shengjin dus, de noordelijke havenstad, via Lezhë. Ik was
al
in Lezhë geweest maar had het nog niet goed bekeken. Een
historisch
belangrijke plaats omdat Skanderbeg hier in de 15de-eeuwse Venetiaanse
tijd de stamhoofden bij elkaar riep om een alliantie tegen de Ottomanen
te smeden, wat de kiem van een Albanese identiteit gelegd heeft. In de
kathedraal waar dit gebeurde werd Skanderbeg na zijn dood in 1468 ook
begraven. Van de kathedraal is alleen dat deel blijven staan waar zijn
tombe staat, en daaroverheen is een constructie gebouwd, wat
nu
als
geheel het mausoleum wordt genoemd. Helaas mocht ik niet naar binnen
omdat ze de muren aan het bikken en restaureren waren. Niet eens even
snel een
foto, vroeg ik de bewaker, terwijl ik stiekem de ene foto na de andere
maakte (allemaal met de bewaker ervoor), hij was onvermurwbaar.
Het
mausoleum, van een afstand
Cement
De
visverkoop
Dan maar naar het kasteel, sjoksjok, daar helemaal bovenaan, waar in de
prehistorie al de stad Lissos lag, met zijn geometrische stratenplan.
Resten uit de Griekse en Romeinse tijd, stond in de gids van Gloyer,
maar toen ik boven was, wist ik niet wat ik zag, het was veel mooier,
vond ik, dan het bejubelde kasteel van Shkodër, veel meer
intact
en ook uitgebreider volgens mij. En helemaal uitgestorven!
Het
kasteel van Lezhë
Het was dat ik me niet zo lekker voelde, ik zweette als een kaas in de
zon, anders had ik er waarschijnlijk wel een uur rondgelopen. Ik ging
terug naar het café waar ik mijn rugzak had neergezet en nam
een
taxi naar het hotel in Shengjin, waar ik nu ben. Een grote kamer waar
het naar klussen rook, heel apart, zo'n stoffige maar beloftevolle
geur, douche en waterwerk matig, bed ronduit slecht, maar wel een groot
terras, dat tot 's avonds laat lekker warm onder je voeten blijft, met
een oude tafel en een plastic stoel waarin je diverse stadia van het
afbreekproces kunt ontwaren.
Mijn terras
met de skyline van Shengjin achter het land van de familie
Na een uurtje ging ik even naar beneden om te kijken of ik wat kon
eten. De eigenaren van het hotel zaten net te lunchen in de schaduw. O
pardon,
zei ik, ik wilde ze niet storen, maar er werd een stoel naar achteren
geschoven en het volgende moment zat ik achter een bord rijst met
paprika, precies waar ik trek in had. Ook het brood
was lekker, en de kaas. Alleen
de pens of long, wat was het... dat ging zelfs mij te ver, dat begrepen
zij ook wel. De man, Kujtim, liet het zich lekker smaken en toen alles
op was haalde de vrouw, Drita, nog wat fruit, schilde een appel voor me
en sneed hem zelfs in stukken, zo lief. Ze was wel duidelijk aan het
eind van haar latijn, die vrouw, zo op de rand van het seizoen. Ze
hadden de hele zomer het hotel vol Kosovaren gehad, die ook allemaal
moesten eten. Achtien kamers volgens mij, ga er maar aan staan, en dan
al die vragen. Er kwam een hele fles raki op tafel en toen brak het
politieke uurtje aan in alle heftigheid. Die zakkenvullers in Tirana!
En zij maar belasting betalen, 44 euro per kamer per maand, of de kamer
nou verhuurd was of niet, kon ik dat geloven! En weet je wat ze voor
het water betaalden: 240 euro per kubieke meter (10.000 liter?). Hun
dochter Denise, die in Genève woonde, betaalde nog niet eens
de helft,
was wat Kujtim volgens mij zei, en dit trouwens allemaal in het
Albanees, met wat Italiaanse ondersteuning van Drita.
Om het hotel en hun huis, dat hierachter ligt, ligt een heel groot stuk
grond van de familie van Kujtim (zoals je op de foto ziet), braambos,
hopen puin, lage struiken en
heel veel riet, een wildernis die een soort buffer vormt naar het
intimiderende front van grote hotels die hier de laatste jaren verrezen
zijn langs het strand. Ik zat daar gisteravond te bedenken wat je er
allemaal mee kon doen, en hoe frustrerend het moest zijn als je daar
geen steun voor zou krijgen van de locale en nationale autoriteiten.
Voor nu was het fijn, een oase in een totaal uit zijn voegen gebarsten
stad. Ik liet de stranden links liggen en ging naar de haven, waar ik
even contact had met een visser en een jongetje dat ook op zoek
was in het water. De man keek vol verbazing naar mijn schoenen. Welke
maat heb jij? vroeg hij bijna ademloos, 39? Veertig, zei ik beschaamd,
maar hij vond het prachtig. De Albanese vrouwen zijn zo elegant,
probeerde ik te zeggen. Hij maakte een wegwerpgebaar. Albanese vrouwen,
pfff.
Het jongetje in
de kleine
vissershaven
Netten
De visser die
inktvis snijdt
voor aan zijn haakje
Albanese vrouwen
Met een pasje mocht ik ook de officiële haven in, ik had het
in twee minuten gezien: aftandse trawlers en vrachtschepen, een enkel
jacht. Van de historische grandeur (de Grieken kwamen hier al aan land)
was heel weinig over.
Olieopslag aan de
rand van de
stad
Gedicht op de muur
Aan het strand
van Shengjin
Zaterdag, gisteren, na de hele ochtend schrijven en de blogs
in elkaar
zetten, zocht ik op het strand een leuk tentje om te eten. Ik nam het
simpelste terras, waar geen muziek was en waar de meeste locals zaten,
en kwam in contact met een Kosovaars stel dat al bijna dertig jaar in
Zwitserland woont. Het was interessant om met ze te praten, terwijl ik
met smaak twee forellen en nog een ander visje at, maar ik
werd er ook wat triest van, want die man, Ismail, deed niets anders dan
kankeren en afgeven op de Albanezen (net als die vent in
Dürres
die ook in Zwitserland woonde, stuit ik hier op een trend?) en
de
vrouw, Imrane, zat
vooral de meeste tijd treurig voor zich uit te kijken. Ismail
schreef de droevige staat van Albanië aan de Albanezen zelf
toe. Die hadden alles verwoest wat Hoxha had
opgebouwd. En waarom? Omdat ze boos waren. Vanwege een of ander stupide
idee dat ze van 0 moesten beginnen. In de dertig jaar die volgden,
hebben ze helemaal niets gedaan, schreeuwde hij in het
Swizerdutch. Toen ik vroeg, om het onderwerp te veranderen, of
ze in Theth waren geweest, in Shkoder, Krujë, werd hij boos.
Nee,
nergens, ze
hadden het hele jaar hard gewerkt (bij de Spitex, bij sommigen van
jullie wel bekend) en waren hier om te
relaxen. Waarom zouden ze hier dan heen en weer gaan reizen.
Wat ik bijzonder
vond: ze hadden vier kinderen, allemaal geboren in Zürich, en
twee
van hen waren naar Prishtina gegaan om daar te wonen. Een paar jaar,
suste Imrane zichzelf, dan komen ze wel weer terug. Toen we
afscheid genomen hadden, zag ik ze terugsjokken naar hun hotel. Ik
hoorde hem al zeggen, rondreizen pfff, wat denkt ze wel. Hij had me nog
wel zijn adres gegeven, Ismail. Als ik eens in de buurt was...
Ismail en Imrane
Nu is het zondagochtend, de 23ste, ik zit aan een plastic tafeltje in
mijn kamer
terwijl het verkeer achter mij voorbijraast. Kon net weer voor het
ontbijt aanschuiven bij de hele familie. Dochter Denis en haar man en
baby waren er ook, op vakantie voor een paar weken. Ze spraken heel
goed Frans (beter dan ik) en ik had een interessant gesprek met de
schoonzoon, van wie ik de naam vergeten ben. Wat ik van hem begreep is
dat de
vetting onder auspiciën van de Verenigde Naties gebeurt. Stom
dat
ik dat nog niet wist! In
tegenstelling tot veel anderen die ik sprak, heeft hij er wel
vertrouwen in. Het moet wel, zei hij, slechter dan nu kan het niet
meer. In de hele geschiedenis, was zijn mening, is het in
Albanië nog nooit zo slecht geweest. Zelf werkte hij in
Genève in de installatie van zonwering. Nadat een keer een
steiger waarop hij werkte was omgevallen door nalatigheid van een
collega, had hij hoogtevrees ontwikkeld, waardoor het werk een constant
lijden geworden was, die hem ook een onoverkomelijk vliegangst had
opgeleverd. Denise en de baby waren met het vliegtuig gekomen, hij met
de bus, twee dagen reizen.
Kujtim met de
baby, Drita,
Denise, zoon en schoonzoon
Ongelooflijk, nu ben ik helemaal bij met mijn verhaal. Ik ga het
uploaden (proberen), mijn spullen inpakken en naar de volgende
bestemming, over de snelweg: Kukës, de verdronken stad, aan de
grens met Kosovo. Wacht, ik voeg mijn route bij. Mazzel!
Het noorden van
Albanië
en de plaatsen waar ik slaap (grofweg)