Het gezellige wat knetterende geluidje dat ik toeschreef aan iets
elektrisch' buiten mijn zicht, bleek uit het hout van het bed te komen,
in hostel Pemaj in Shkodër. Wormen? Boktor? Inderdaad, bleek
later. Echte knagers, alleen in dit soort hout, bewerkt en al.
Ik ging al om half zeven ontbijten omdat een busje me rond half acht op
zou halen. Margaretha, de moeder van David, had zich vreselijk
uitgesloofd, ik zag twee bladerdeegdingen, brood, vijgenjam, eieren,
kaas, worstjes, een gehaktballetje en nog wat en toen ik van alles een
hapje had genomen zat ik propvol. Bon appetit zeggen ze hier de hele
tijd, ook als je al klaar bent met eten, zo lief, en niets is ze
teveel, David kwam notabene gisteren op zijn 24ste verjaardag nog
speciaal naar me toe om te vragen of alles goed was gegaan. Hij wilde
geen geld voor de fiets, omdat ik pijn in mijn benen had. Hij ging
trouwens ook mee in het busje naar Theth, dat al redelijk vol zat met
toeristen, we haalden zijn vriendin op en nog wat andere mensen,
waaronder twee Hollanders die ik al in het vlietuig had gezien, Edith
en Frans. We zaten druk te kletsen op de achterbank, het was heel
gemoedelijk, tot na Bogë het klimmen begon en het asfalt
ophield.
De chauffeur was nogal een opgewonden standje, zat aan
één stuk door te toeteren, wilde voor niemand
opzij, een
soort geplaag van chauffeurs onder elkaar, bleek later (hij deed het
werk al twintig jaar...). Hij werd trouwens constant gebeld, stuurde
gewoon met een hand door langs kloven en ravijnen, Edith naast mij werd
stiller en stiller naarmate we hoger kwamen.
In het vlakke
land ten noorden
van Shkodër
Bouwactiviteiten
De bergen bij
Theth
Bij de pas van Thores
David en zijn
vriendin
Zo'n half uur na Bogë kwam de mythische bergen van Theth in
beeld,
in het land van
de
bloedwraak, de opsluittorens en de gezworen maagden waarover ik al
zoveel gelezen heb, die koele, stille, grijze, afstandelijke
wand van rotsen. Het blijft tot iets magnifieks en
onbeschrijfelijks, zo'n hooggebergte, we zaten met open monden naar
buiten te kijken.
De chauffeur zette
iedereen af bij zijn
hostel, mij het laatst, want ik was het verste weg, in een traditioneel
stenen huis met houten dak een stuk omhoog van de rivier, Bujtina Leke
Gerla, met een flink stuk land, een maisveld, twee koeien en
twee
afdakjes met stoere banken en tafels. Een vrolijk stel ontving mij.
Moeder Vera en
haar 18-jarige dochter Jolanda. Glaasje water, glaasje
bier, ik moest het maar zeggen. Er kwam een oude man
met heel grote zwarte handen een raki drinken, hij bood me een doosje
tabak aan, ik rolde een sigaret, bravo zei Vera, de gastvrouw. De kamer
is helemaal van hout, plafond, vloeren, bedden, alles, helemaal goed,
maar heel gek, behalve de bedden is er niets, geen kastje, stoeltje,
tafeltje, geen gordijnen, zelfs geen lampekap om het kale peertje. De
elektriciteit doet het trouwens ook niet, dus ik zit hier enigszins
gepresseerd te schrijven voordat mijn batterij leeg is, wat jullie
misschien wel prettig vinden,
want dan wordt het niet weer zo'n heel verhaal. Om half twee werd de
lunch geserveerd, sla, gegrilde paprika's, brood en een karbonaadje,
alles van dichtbij en supervers, en het lekkerste wat ik tot nu toe in
Albanië
heb gegeten. Daarna ben ik even naar het kerkje gelopen en heb er
honderd foto's van gemaakt om te kijken of die ene die je op alle
reisgidsen ziet erbij zou zitten, maar nee hoor, al ben ik de
honderdduizendste die het kerkje fotografeert, ook mijn foto's zijn
helemaal uniek.
Vera met een
dorpsbewoner
Bij Leke Gerla en
mijn
uitzicht naar het noorden
De oever van de
Theth, met
uitzicht op de Maja Jezercë (die neus)
In het dal
Het kerkje
Het
kerkje
Het dal was niet de maagdelijke groene
weide die ik me had voorgesteld, maar eigenlijk een rommeltje van
stukjes bouwland en stoffige rotspaden waar om de haverklap een
off-road auto voorbij kwam in wolken van stof en zand, veel troepjes
ook en onaf werk zoals overal, maar toch. Nu ben ik in Theth, dacht ik
bijna wat ontroerd, de hoofdbestemming van deze reis. Het is zes uur,
het wordt al wat donker en ik heb
geen licht.
'De avond valt snel in de bergen, en de nacht is stil en duister.
Misschien ben je bang. Maar je moet erheen.' Zoiets had ik geschreven
in
mijn stukje over het leven in de bergen voor mijn boek. Misschien iets
te poëtisch voor een reisgids, maar ik vind het toch treffend,
en
ik kreeg bijna een idee wat ik zelf bedoelde toen de lucht ineens heel
donker werd en ik onweer hoorde in de verte. De hele tijd, moet ik
eerlijk zeggen, al sinds ik terugben van de vorige keer, heb ik het
gevoel gehad dat er iets boven mijn hoofd hing, iets in de sfeer van
natuurgeweld of onherstelbare stommiteit. Een paar keer heb ik al
gedacht: zie je wel, daar heb je het. Maar je had het daar niet, het
viel elke keer mee. Het zal wel gewone angst zijn, vermomd als onheil.
Zondag, 15 spetember 2018
De avond was gevallen, ik had mijn handige
hoofdlampje al tevoorschijn gehaald, om zeven uur kreeg ik nog een keer
het heerlijkste eten (onvoorstelbaar wat de ene tomaat of aubergine van
de andere kan verschillen!) en toen deed de man van Vera
de generator aan en was er licht en ook een hoop lawaai. Behalve mij
waren er drie jonge mensen uit Berlijn en twee uit Polen. Je zag direct
de Berliners naar boven snellen om alle leeglopende apparaten aan het
infuus te leggen. Om een uur of negen echter gaf ook de generator het
op, na wat moedeloos gesputter. Ik ging nog even naar buiten om de
nacht te bekijken. In het zuiden, vrij laag aan de hemel, zag ik een
grote gele stip. Mars, een satelliet? Goede vraag voor een plek waar
ook
geen wifi was. Er bleef niet veel over dan maar te gaan slapen
en ik moet zeggen, met de ramen open en een windje langs mijn hoofd,
dat het eigenlijk heel goed ging en ook totaal geen straf was.
Ik had nog een leuk gesprek met de Polen, Dominique en Adam.
Beiden werken in een supermarktmagazijn, de een in Tilburg, de ander in
Waalijk. Ze zouden naar Valbona lopen
en daarvandaan, als ze tenminste een permit konden krijgen, door naar
Kosovo. Hardcore hikers: vorig jaar hebben ze een maand door Lapland
getrokken zonder een mens te zien, met alles voor onderweg op hun rug.
Dat waren de dingen waar ze van hielden. We hadden het natuurlijk over
de Polen in Nederland, de werkomstandigheden en vormen van uitbuiterij,
maar daarna vertelde Dominique
iets waar ik geen idee van had: dat meer dan de helft van de jongens
die in Nederland komen werken er niet op uit is om geld te verdienen en
weer terug te gaan, maar om met het geld drugs te gebruiken en de
festivals af te gaan om wild te feesten.
Dominique en Adam
In het dorpje
In de rivier
Door
de rivier
Jolanda
Langs
de rivier
Na het ontbijt ben ik naar de kulla gegaan, de
opsluittoren.
Hier konden mannen
vroeger
een tijd schuilen wanneer zij het doelwit waren van bloedwraak,
terwijl onderwijl iemand probeerde te bemiddelen met de familie van
degene die
uit was op wraak. Een groep van dertig Slovenen, de een nog serieuzer
dan de ander, verstoorde enigszins mijn gelukje, en ook later, toen ik
net was gevlucht van een groep Finnen bij de waterval waar ik naartoe
gelopen was, kwamen ze vrij militant langsmarcheren met hun goretex,
hoeden en
fibersticks. Sinds onze ontmoeting met een zekere heer Prapotnik
koester ik een zekere achterdocht jegens de Slovenen, waar ik me hier
prima mee kon voeden.
De
benedenverdieping van de
opsluittoren
Het dal in de
morgen, naar het
noorden
De uitbaatster
van een
camping, die eigenlijk 200 lek wilde voor de foto. Toen ik
weigerde zei ze heel goed heel goed heel goed dankjewel
dankjewel
dankjewel
De
waterval
Weer een
fantastische lunch, met salade, geroosterde aubergines en paprika's
zuurkoolsla, vers brood en een lokale specialiteit genaamd maz djathit
Thethe, kaas en mais. Met wijn uit eigen tuin. Hierna ging ik
de
flanken van het dorpje in, waar de kleinste paadjes langs huizen gaan
en stukje bouw- en graasland die met houten overstapjes voor het vee
zijn afgesloten. Het is op veel plaatsen schilderachtig, met
hooiopers, houten hekjes en loslopende kippen, maar zo primitief en
geïsoloeerd, dat je het er benauwd van zou krijgen. In een
tuintje
zag ik
een traditioneel geklede vrouw twee koeien het landje in jagen, waar
het
kaal was op wat droge maiskolven na. Ze begon meteen druiven
te
plukken toen ze me zag en kwam naar het hekje toe, waar ik alweer aan
mijn camera stond te frummelen in de hoop mijn Mooie mensen van
Theth-portret
te maken. Ik vond het weer heel vreselijk dat ik niet iets meer van de
taal sprak, ondanks dapper proberen, kwam niet veel verder dan
shumë e bukur, heel mooi, en ku është burri,
waar is
man? Op de laatste vraag boog ze zich voorover en maakte met een
ongelukkig gezicht een gebaar van drinken. Raki? vroeg ik. Po, raki,
zei ze, zelf gemaakt. Ze leek zo eenzaam, daar op dat landje, zo van
alles en iedereen verlaten. Maar toch zo onverwoestbaar. Of hij sloeg,
vroeg ik met een gebaar. Nou nee, dat niet direct, misschien een
beetje. Of ze bang was? Bang? Kom nou, ze was toch Albanese! Ze vond
het
niet erg dat ik een foto maakte, deed zelfs haar hoofddoek wat naar
achteren
zodat ik
haar dikke bruine haar kon zien (een pruik?). Prena heette ze. We
zeiden elkaar wel twintig keer gedag en bleven daarna nog eindeloos
zwaaien. Later moest ik nog sterk aan haar denken, ook vanwege alle
geplette
druiven en de kleverigheid in mijn tas.
Het erf van Prena
Prena
Van het etnografische museum waar ik heen wilde, een gebouw uit de
Ottomaanse tijd, gebouwd op een rots, was niet veel meer over. Op de
benedenverdieping schuilden de schapen voor de zon, sommige keken me
verbaasd aan, andere nieuwsgierig, toen ik eindelijk klaar was met
fotograferen sprongen ze een voor een boos blatend over de drempel om
in een verbazend tempo over het pad naar beneden uit beeld te
verdwijnen. Ik liep door naar boven, kwam bij een soort ravijn met
water in de diepje, eigenlijk mooier nog dan het pad naar de waterval,
dat als zo spectaculair beschreven staat. Drie meisjes waren me
achterop gekomen. Heb je
chocola, vroegen ze, heb je kauwgum? Gelukkig had ik nog drie
kauwgumpjes. Het brutaalste meisje drukte ze uit de strip en gooide de
strip op de grond. Ik protesteerde, gaf de strip aan haar terug en zei
dat ze hem thuis weg moest gooien. Later nam ik hetzelfde paadje als
dat zijn genomen hadden en zag ik tot mijn
verbazing nergens een lege kauwgumstrip liggen. Ik snap wel hun
verbazing over mijn verontwaardiging omdat je op sommige plekken door
de rommel kunt waden hier. Na een tijdje zag ik ze
opnieuw, nu bezig iets te wassen aan een pomp op een zanderig erfje
waar een stuk of acht witte kippen liepen en je af en toe een
volwassenene gebogen door het beeld zag schuiven met een emmer,
zwijgend verstopt in zichzelf. Ze hadden de grootste lol dat ik ze
gevolgd was. Of ik een koffie wilde, of een
raki? Welja, doe maar een raki, zei ik. Voor honderd lek, zeiden ze er
meteen bij, dat was wel zo duidelijk. Er kwam een klein krukje waar ik
op kon zitten, en we kletsten en lachten samen, het was heel schattig.
Het oudste meisje was zeventien, ze ging op dinsdag en donderdag in
Shalë naar school, twee uur lopen heen en twee uur terug, het
brutale meisje was elf, zij zat in Theth op school en sprak erg goed
Engels. Het jongste meisje was tien, zij was de enige met een nog gaaf
gebit.
In het
etnografisch museum
Het etnografisch
museum
De meisjes
Weer bijna thuis kwam ik het Poolse stel tegen dat ik op weg naar de
waterval had gezien. De man bloeide helemaal op toen hij merkte dat ik
Pools sprak. Hij stak een pijp aan, ging ergens zitten en begon op zijn
gemak te vertellen. Frappant genoeg bleek hij boswachter in het oerbos
bij
Bialystok, waar Jet en ik in 2000 met een boswachter een toer hebben
gemaakt. Ze zouden elkaar vast hebben gekend, maar ik wist de naam niet
meer. Ze wilden heel graag dat ik kwam als ik weer eens in Polen
was. Ik zette het adres in mijn notes, maar even later veegde ik per
ongeluk naar links en was ik het kwijt. Przykro mi!
Maandag, 17 september 2018
Het was alweer bijna voorbij, mijn avontuur in Theth, en ik was toch
blij dat ik mijn trui had meegenomen, want het was een graad of vijf
toen ik om
zeven uur
onder het afdakje zat te ontbijten, ik deed zelfs
mijn handschoenen aan. Voor achten ging
ik al op weg voor drie, vier uur lopen, richting Valbona en terug. Het
was stil, en heerlijk koel. Een
paar paardjes liepen een stukje met me mee, een gezadeld, in en om de
huizen en de hostels zag je wat beginnende activiteit. Toeristen die
hun schoenen controleren, rugzakken die bij elkaar worden gezet, mensen
die hun sokken van de lijn halen.
Rond half negen kwam de zon in het dal en werd het meteen gloeiend
heet. Langs het
winkeltje ging ik over grote stukken rots van een zijriviertje langzaam
omhoog langs een pad, waar af en toe ook een hoge auto langskwam.
Verder was ik helemaal alleen. Het eerste dorpje, Gjelaj, was direct
een sprookje, met wat verspreid liggende huizen in een reliëf
van
boomgaarden en graslandjes, gescheiden met muurtjes van gestapelde
keien, appels op de grond, grazende schapen, kippen en koeien op de
weg. Fantastisch.
Gjelaj
Van een iets hoger gelegen erf kwam een man naar me toe die
vroeg
ik koffie wilde. Nee nee zei ik,
ik moet naar Valbona. Hij waggelde met zijn hoofd, wat behalve ja ook
betekent: geen probleem. Dat vind
ik zo bijzonder hier, je ziet geen teleurstelling of verwijt als je een
aanbod afslaat of zelfs als je iets uitgebreid bekijkt en dan toch niet
koopt. Alleen waar veel toeristen komen kun je merken dat mensen anders
raken ingesteld.
Het ging een hele tijd over het pad en toen ineens
via een kleiner paadje langs de heuvel omhoog. Ik zag dikke berkachtige
bomen met rode, olijfachtige vruchten, beuken, toen veel varens, mos,
luchtwortels,
het was sprookjesachtig mooi. Ik was ook opgelucht dat het allemaal
lukte met mijn knieën, het leek net alsof ik
mijn bergwandelroutine terugvond. Ik had een mooie stok mee,
achtergelaten door een van de Berlijners, die hem gepeld en zelfs
gevernist had. Tot half tien zou ik veilig kunnen lopen, had ik
bedacht, daarna beter
terug naar huis om wat ruimte te hebben voor de bus zou komen. Ik vond
het wel zeer spijtig, want het ging perfect en alles was schitterend
mooi. Net voorbij een huis waar
twee kinderen en een moeder op een erf tegen elkaar stonden te gillen,
moest ik omdraaien. Wacht even hoor, dacht ik bij het huis,
waar kwam ik nou vandaan? Ik volgde de markering maar herkende niets.
Ik liep door, pijnigde mijn geheugen. Niets.
Liep ik niet gewoon de verkeerde kant uit? O nee nee nee, verdwaald!
Weer die idiote paniek om niets, en dat gevoel: daar heb je het. Ik
begon zo'n beetje langs het pad te rennen, in de hoop iets tegen te
komen wat ik zou herkennen, en toen zag ik ook de roodwitte markering
niet meer. Ik keek op mijn horloge, het was tien voor tien.
Oké,
als je het om de volgende bocht nog niet weet, zei ik tegen mezelf, ga
je terug naar het huisje en vraag je het, begrepen? Ik had een hartslag
van 200. Doe even normaal, riep ik mezelf tot de orde!
Je bent niet in de oerwouden van Colombia. Denk even na. Ik ging zitten
en keek op mijn camera. Om 8.45 uur had ik een foto van een hekje
gemaakt en om 8.53 uur een foto van het huis. Ik ging terug naar het
huis en toen zag ik waar ik verkeerd gelopen was. Als je nou
hiervandaan gaat moet je om tien over tien het hekje zien, sprak ik
met mezelf af. Begrepen? Ja hoor, ik begreep het.
Maar evengoed zag ik om tien over tien nog steeds geen hekje,
sterker, er
lag een boom over het pad, ik kon niet eens verder. Nu wist ik
tenminste zeker dat ik terug moest naar het huis. Ik zou vragen of de
man van de vrouw me kon gidsen, voor vijfhonderd, desnoods duizend lek,
maakt niet uit!
Twee kinderen, een klassieke Billie Turf en een meisje met een
verwilderde blik in een kruiwagen, keken me stomverbaasd aan.
Hun
moeder zag er fris uit, maar we stonden elkaar aan te stamelen. Theth,
zei ik. Theth, zei ze verbaasd. Heb je geen man, vroeg ik. Ze lachte
een beetje. Natuurlijk... maar. Toen stapte ze over op het
Italiaans. Ze kon zich terecht niet voorstellen dat ik een gids nodig
zou hebben.
Wil je naar Theth, vroeg ze voor de zekerheid nog maar eens. Ze wees
naar een pad een stukje lager, een breed
pad, geschikt voor auto's. Gewoon daarheen, zei ze, en de weg volgen.
Kon het echt zo simpel zijn? Ik was gered! Maar hoe lang is het dan?
Twintig, dertig minuten, zei ze. Ik bleef maar piekeren, hoe kon dat
nou, en waar kwam ik dan uit? En toen herkende ik een stuk
hout
langs
het pad. Ik had hier al gelopen! Het was lachwekkend, het was gewoon
een klein stukje door het bos geweest, een lus van het pad af, die ik
had gedaan, en tussen die lus, waar de schapen liepen, was ik als een
gek heen en weer gaan rennen. Ik schaamde me, vooral naar die vrouw
(Heb je geen man?) maar nou ja, dat gebeurt. Zij lacht er
waarschijnljik hartelijk om, met haar burri.
Het hekje
Het
huisje
Mijn
reddende engel,
met haar kinderen
Toen ik terugwas bij
Gjelaj, zag ik voor het eerst wat wandelaars. Het was
ongeveer kwart
voor elf, ze waren nu pas begonnen, zouden pas in de namiddag in
Valbona zijn, wisten ze wel wat ze deden? Grote rugzakken op, ik keek
met afgunst naar hun ingelopen, soepele bergschoenen, en hun vaste, nog
niet door artrose en blessures belemmerde pas.
Het werden er steeds meer, ik had wel een goed moment
gekozen. Mijn knieën hielden het ook aardig, op de
gêne
na was ik eigenlijk
heel blij en voldaan, ik was om twaalf uur terug, precies op tijd voor
het busje. In mijn hoofd het heldere beeld van de bergen, de varens, de
bomen,
en die lieve vrouw met haar deelnemende ogen en haar verbazing. Ik
kletste en lachte nog wat met Vera en Jolanda, ze waren
heel liefhebbend, sloegen mijn kraagje om, veegden vlekjes van mijn
broek. Ze waren trouwens niet bang voor directe vragen, die twee. Hoe
oud ik
was? Waarom ik mijn haar niet verfde? Gelukkig niet of ik een man had,
wel of ik kinderen had.
Trudy bleek ook mee te gaan, de Nederlandse vrouw die ik de
dag ervoor tegen het lijf gelopen was. De gastvrouwen vonden haar
grappig, maar ook lastig. Ze had er een uur over gedaan om
uit vier opties een kamer te kiezen, vertelde Jolanda, en
vervolgens een uur
om te besluiten wat ze wilde eten en hoe laat.
Daar was de bus. Trudy! riep ik naar boven, het busje! Trudy! riep
Jolanda. Truuuuuudy! riep Vera. Het werd steeds erger, ook toen Trudy
er al was en we met ons vieren naar beneden wandelden, Jolanda met mijn
rugzak op. Truuuuuudy, schalde het door het dal. Trudy Trudy Truuuudy!
Het was of we elkaar al jaren kenden, en gek genoeg, dat is volgens mij
ook zo. Mensen als zij, een mens als ik. Ons leven kan nog zo
verschillend zijn, ons wezen niet, denk ik. En de wereld van gebaren en
oogopslagen is elementair.
De
weg was ongelooflijk, had ik dat al verteld? tussen Bogë en
Theth
moet je bijna anderhalf uur schudden en hotsen, een en al grint en
rotsen. De Poolse vrouw had bijna
niet kunnen geloven waar ze in terecht gekomen waren met hun eigen
leenauto. Strasznie, kurde! Dat zet je wel in je gids hè,
zeiden
ze, dat je dat niet moet doen! Ik had ondertussen een totaal andere
kijk op onze chauffeur gekregen, dezelfde die me naar Theth had
gebracht. Dat opgewondene was maar
spel geweest, in feite was hij een meesterlijk beheerser van de auto op
het pad, hij reed
zonder moeite langs een afgrond achteruit om anderen voorbij te laten,
of reed juist
sneller om snel voorbij te kunnen, alles heel precies getimed en
geplaatst. Zo halverwege waren wij nog getuige van een
interessant incident van twee jeeps die op
elkaar gestuit waren, net voor ons, en waarvan de berijders beiden
weigerden achteruit te
gaan. Ze hadden hun deur opengezet en hun voeten op
het raamkozijn gelegd, heel uitsloverig, alsof ze er geen probleem mee
hadden te wachten tot de ander zou besluiten terug te gaan. Na vijf
minuten kreeg Lushi, onze chauffeur, die al lang achteruit gereden was,
er
genoeg van. Hij reed ernaartoe, wees een passagier aan die met
hem
mee moest, en liep op zijn gemak naar het tafereel. Er was
wat gepraat, ik zag de voeten van de ramen verdwijnen, en toen ik van
achter ons steeds meer potige kerels op het
toneel zag verschijnen, ging het ineens helemaal snel. De
tegemoetkomende
chauffeur reed achteruit richting berg, er was niets aan, de auto voor
ons passeerde. Vervolgens was Lushi diplomatiek genoeg om alsnog met
alle anderen achteruit te gaan. En toen het meest interessante. Ik had
al een tijdje zitten praten met twee jongens die naast mij op de
achterste bank zaten. Ze hadden in Theth vrienden bezocht, deden
allebei een sportopleiding, alles was vriendelijk en
gemoedelijk.
Maar toen de dwarse tegemoetkomer een Pool bleek te zijn,
ontplofte de jongen
naast mij zowat. Er kwam een serie verwensingen uit zijn mond, zo
hatelijk en vet, dat ik blij ben, bij uitzondering, ze niet te hebben
kunnen verstaan. Relax relax, zeiden zijn vriend en ik allebei, klopjes
op zijn been gevend. Ik snapte zijn kwaadheid trouwens wel. Dikke auto
of niet, je bent hier wel te
gast,
en je moet de locale chauffeurs meer vertrouwen dan jezelf. De mensen
zijn trots, dat had ik al gedacht. 'Kom ze niet te na, want dan zie je
het vloeibare staal dat door hun aderen kruipt.'
Onderweg naar
beneden
Trudy, en een
Albanese
passagier (niet de schreeuwert), tijdens een stop in Bogë
Gevangenis in de
buurt van
Koplik
Trudy, die kaarsrecht op een van
de voorste banken zat, vlak achter een maf wijf dat aan
één stuk door zat te schreeuwen, wist nog niet
wat ze zou
doen. Ze was blij toen ik voorstelde haar naar mijn hostel mee
te
nemen. Terug naar Pemaj, ik hoefde
alleen maar David te zeggen en Lushi wist waar ik heen moest. We
aten samen, Trudy en ik, in een restaurant dat
haar was aanbevolen,
Villa Bekteshi en we hadden nog een interessant gesprek ook, over ouder
worden en angsten. Ze was in de Oosterparkbuurt
opgegroeid, waar ik als kind ook heb gewoond, en woonde nu in Amerbos,
vlakbij de 'Spaanse paadjes' in de buurt in Noord waar ik ben
opgegroeid. Gelukkig, nu ben ik weer bij. Vandaag ga ik fietsen!
Dit was maandag of dinsdag, inmiddels is het alweer donderdag, ik zit
in café Malësia e Madhe, en wacht op de
fugon die me
naar Tamarë zal brengen. Uit Vermosh, in het uiterste noorden
vandaan, vertrekken er 's morgensvroeg een stuk of drie, die hier dan
om negen of tien uur zijn, en vervolgens gaan ze 's middags tussen een
en twee, na vier uur koffiedrinken, allemaal weer terug. Dat heeft
natuurlijk alles te maken met de
mensen uit Vermosh die in Shkodër werken, toch snap je niet
waarom
niet wat meer spreiding, en ééntje vice versa,
maar ja,
zo is er zoveel wat ik niet snap en wat het fijne mysterie
Albanië een beetje in stand houdt. Tot de volgende keer lieve
familie en vrienden.