Uit Gjirokastër trokken we naar het noorden langs de snelweg
die
eigenlijk driebaans is, dat wil zeggen je kunt met zijn drieën
naast elkaar als het moet, met een beetje duwen (nee, niet er voorbij,
Niet Er Voorbij!!!) twee de ene kant op, een de andere,
uitkijken dat niet plotseling iemand stil gaat staan. Eigenlijk bevalt
de Albanese rijstijl me wel, of had ik dat al verteld, het is een
beetje intuïtief, links en rechts naast de regels, en zonder
stoplichten!
De uitzichten waren weer heel bijzonder onderweg, weiden met grote
schapenkuddes, bergen met kerkjes erop, af en toe zo'n drooggevallen
bedding met een paar oude stronken. O kijk, scenic, zeggen we steeds
tegen elkaar, moet je dit zien, moet je dat zien, en dan komt de camera
weer, pieppieppiep (weer het klepje vergeten eraf te halen), snel! Te
laat. Maar moet je daar kijken! We wilden in Tepelenë het
kasteel
van Ali Pasha gaan bekijken. Ali wie, ja, weer die, hij verzamelde
kastelen zoals een ander postzegels. Maar hier was niet veel meer dan
een muur, een treurig zooitje. Het enige dat
er patent (hoewel bijna als een bouwpakket) uitzag was de grote
orthodoxe kathedraal. Betaald door de Grieken, vertelde ons de man die
bediende op een
uitgestorven terras naast diezelfde kerk.
Partijkantoor in
Tepelenë
Enea heette hij. Beetje bij
beetje schetste hij ons het treurige verhaal van zijn stad, die in de
afgelopen jaren van 8000 naar 4000 inwoners was geslonken. Alleen de
oude mensen waren overgbleven, zelf was hij hier nog om te wachten tot
hij weer voor drie maanden naar het buitenland kon gaan. Die oude
mensen kregen een pensioentje van veertig, vijftig euro, zei hij, maar
wat gebeurde er: als ze zeiden dat ze Grieks waren kregen ze 300 euro
van Griekenland, met een paspoort erbij. Zo kochten de Grieken de
mensen, om later te zeggen dat het land van hen was, met een Griekse
meerderheid. De regering deed niets, zei hij, verderop was een nieuwe
(loop)brug gebouwd, door de Hollanders. Ze hadden het geld gegeven maar
waren er ook bij gebleven, om te voorkomen dat de
locale autoriteiten het in hun zak zouden steken. Van al het geld voor
wegen en projecten drukten ze sowieso de helft achterover, wist hij
zeker. En Rama... hij had niet genoeg woorden om zijn misprijzen te
uiten. Aleen om zijn eigen gewin zou het gaan, en een stempel te
drukken, zonder echt iets te doen. Windowdressing. Als wij
dachten dat Rama echt bij Europa wilde horen? Hij speelde doodleuk
onder een hoedje met oppositieleider Basha om te zorgen dat het feest
niet doorging, want als dat wel zo was, zou er weleens iets kunnen
veranderen en verloren ze hun positie. Dat was wel het laatste dat ze
wilden. Vetting? Hahaha,
één grote show.
We pijnigden onze hersens af op zoek naar iets positiefs. Moet je die
bergen zien, zei ik. Wat zou er nou gebeuren als je met een stel
vrienden een plan zou maken daar een skioord te bouwen met een
Zwisterse investeerder? Weet je wat er dan zou gebeuren, zei hij. Dan
zou de gemeente zeggen: leuk plan, wat kost het? Betaal
ons maar
eerst de helft daarvan dan. Zo ging het een hele tijd door, we stonden
op
het bovenste terras van wat ooit een goedlopende tent moest zijn
geweest naar de Vjosë te kijken. Al die natuurlijke bronnen,
zei Enea, we hebben olie, gas, goud, koper, alles. Zo'n rijk land, vol
arme mensen. Wat er zou gebeuren als het bij Europa zou horen? Dan zou
het hele land leegstromen.
We waren een beetje in de war toen we wegreden. Het was zo treurig
allemaal, zo zonde. Al die mogelijkheden. Maar ik snapte nu wel dat men
vanuit
het buitenland huiverig was om te investeren als je nooit wist wie je
wat
zou moeten betalen waarvoor. Ik had ook van Anduela gehoord dat
Wouter die in Gjirokastër met veel frisse moed en Hollandse
ondernemingszin een hostel begonnen was er bijna het bijltje
bij
neer had gegooid, dat hij zelfs vier jaar nadat hij het pand gekocht
had niet de eigendomspapieren in handen had.
De rivier de
Vjosë
De Vjosë was weer iets heel anders. De enige rivier in Europa
waarvan de
loop en bedding tot nu toe nooit kunstmatig veranderd was, hopelijk
voor nog een hele tijd. De zijkanten waren gevormd van vele lagen op
asfalt lijkend
scherp
steen. Een vreemd landschap met bomen tussen
vooral grasland, hier en daar grotten in de rotsen, hutten van plastic
waar herders woonden. We aten bij restaruant The River op een
uitbouwtje boven het water. Ik bestelde forel, die ter plekke uit de
vijver werd gehaald.
De Vjosë
DeVjosë verderop
Een
Traditonal Guesthouse in
Permët
Onze bestemming was Permët, een mooi
stadje dat een belangrijke rol gespeeld had bij de onafhankelijkheid en
de nationale beweging, met een eenzaam stuk rots in het centrum, ik
wist
het want ik had er al over geschreven, maar ik was het meeste kwijt
door al die gesprekken en gedachten, dus alles leek nieuw (en oud).
Ik had me uit nieuwsgierigheid laten verleiden om te boeken bij een
Traditional Guesthouse waar nog geen reviews van waren, in Bual, een
dorpje zo'n
vijf kilometer vanaf Përmet. We moesten bij het oude museum
zijn,
had gastheer Elvis geschreven. Daar moesten we de sleutel halen, namen
we aan, want het huis was nog een heel stuk verder. Langs een
onverharde weg met veel afval, hadden we al gezien. Het oude museum
bleek een afgesloten huis in een
achterbuurt. We zagen een dode hond achter een boompje
liggen (Jet dacht dat het een kat was), helemaal opgezwollen,
op
zijn zij, twee mannen zaten op een vies muurtje
bij een stel vuilcontainers te drinken, alles was zanderig en
vuil. Maar toen de ijzeren deur opzij ging troffen we twee heel
enthousiaste mensen van onze
leeftijd. Helaas spraken ze geen woord Engels. De man liet ons
zijn garage
vol vooroorlogse parafernalia zien: geweren en tangen, schilderijen,
jurken, van zijn moeder, zo bleek, foto's, een poederdoos. We moesten
alles aanraken en bekijken, toen kwam zijn vrouw die ons limonade gaf
en gliko,
traditionele ingemaakte vruchten. Ze belden hun zoon Elvis, die in
Tirana werkte, zodat hij ons het programma kon vertellen. Of we klaar
waren om te gaan? Het was nog ongeveer
twintig minuten rijden. Ik dacht dat die man mee zou gaan om het huis
te wijzen. Hoe komt hij dan terug, vroeg ik me nog af. Moet ik hem
zeker brengen. Toen zag ik tot mijn grote ontsteltenis dat ze allebei
een
grote tas pakten en met ons meegingen naar de auto. Dat dacht
ik
al,
zei Jet, half geamuseerd. Nee hè, zei ik, nee hè,
het is
toch niet
waar zeker. Maar het was wel waar.
De man, Kristaq, zat naast me, en schreeuwde af en toe
een Albanees woord in mijn oor, en daarna nog een keer. De weg was een
lange tijd alleen maar vol kuilen en plassen, want het had behoorlijk
geregend. Toen begonnen we te klimmen, en werd het
hobbelen steeds
erger. Is het nog ver, vroeg ik steeds. Yo, afër,
afër, schreeuwde Kristaq dan. Dichtbij. Bochtjes om, bosjes
door, hobbel hobbel. We hoorden stenen tegen de onderkant van de auto
slaan, Jet en de vrouw achter mij waren doodstil. Ik
begon boos te
worden. Dit had Elvis toch moeten zeggen, en booking had het moeten
weten.
Mooi was het wel, en ergens om een bocht tussen de bomen stopten we nog
voor een
kerkje, waar we normaal van genoten zouden hebben, met een ruimte aan
de noordkant voor vrouwen en een aantal ikonen waarvan sommige
opmerkelijk
intact,
maar dit keer waren we te bezorgd voor wat er nog zou komen.
Door dus, in die arme gemaltraiteerde auto, en ik bleef maar vragen,
waar is het huis? Daar, daar, wezen ze,
afër, afër. En toen zag ik het weggetje met
een steilte
van voor mijn gevoel
15% in een volstrekt niet op een weg lijkend reliëf naar boven
gaan. Ik keek om naar Jet. Dit kan niet, besloten we, we stoppen ermee.
Nee, riep Kristaq, nuk
problem, nuk problem. Maar we vertikten het. Die mensen hadden totaal
geen verstand van wat een gewoon autootje wel of niet kon.
Met enige moeite parkeerde ik in een hobbelig stukje land naast de weg,
tussen lage struikjes in het zand. Dan maar lopen. Ik was eigenlijk
woedend maar probeerde me te herstellen. Ik kon wel zien dat Florian en
Kristaq een beetje bang van onze reactie waren en dat vond ik ook weer
zielig. We haalden onze
spullen uit de auto en begonnen te lopen, langs een huis en nog een
huis, waar inderdaad twee auto's stonden, maar Landrovers (die vinden
dat leuk), een paadje langs paardendrollen, door een riviertje, langs
een mesthoop, door het bos, en toen kwamen we bij een poort, waar
Kristaq over een muurtje klom. Daarachter lag hun heiligdom, een
mooi huis inderdaad, traditioneel (gebouwd in 1906, in de
nadagen van het Ottomaanse rijk) met grote ruimtes, houten vloeren,
overal lage
bankjes langs de muren, en dan ook nog eens vol met oude meubels,
foto's en gebruiksvoorwerpen. Er lag een tuin voor, in een stuk of drie
smalle terrasjes, goed onderhouden,
met alle soorten groenten en kruiden en een enorme
moerbeiboom. Het was duidelijk dat ze alles voor dit huis hadden gedaan
en het voor hen iets heiligs was, zoals voor ons het huis in
Janum. En wat moet gezegd: ik heb nog nooit een huis met een zo
grandioos uitzicht gezien.
Het uitzicht
vanaf het balkon
Traditionele
inrichting
Vanaf een kleine stenen veranda waar een tafeltje
met twee bankjes stond en bloemen in een vaas uit Holland, zag
je een paar oude daken van het kleine
dorpje, vervolgens de lange helling naar beneden hen en dan in de verte
het
dal met daarachter de in coulissen oprijzende bergen in het avondlicht,
het was magisch.
En waar slapen wij, dachten we steeds, hoe gaan we de avond doorkomen,
en kom ik straks weer uit die berm? Ik voelde me toch een
soort
van belazerd door die
Elvis. Een hele tijd stond ik in mijn eentje achter het huis om van
mijn woede los te komen en maakte foto's van het vieze landje daar van
een volgend huis, met kippen die van muurtjes sprongen, en dat hielp.
Florian had ons het sanitair laten zien, een flinke ruimte achter het
huis, met een vloer van stukken steen en specie, een hurkplee met een
opstaand randje en daarboven de douche. Waar het water moest blijven?
Dat zakte gewoon door de vloer weer weg, begreep ik later van Kristaq.
We dronken wat op het terrasje en trokken ons terug in onze
kamer, de hele tijd pratend over wat er anders had gemoeten en hoe het
verder moest, ik bedoel het was zes uur ofzo en we zaten daar in een
huis in de bergen met twee complete vreemden zonder wifi en zonder
zelfs een telefoonsignaal. Morgen lachen we erom, wist ik zeker, maar
nu was het nog vandaag.
Terwijl we daar
lagen te praten, ieder in een eigen bed, dat eerlijk is eerlijk
heerlijk lag, onder een ouderwetse deken die eerlijk is eerlijk
heerlijk rook, hoorden we geluiden uit de tuin en de keuken, een hond,
gerommel van borden en bestek, gepraat, heel
gezellig eigenlijk. Ik had tegen Elvis gezegd dat we afzagen van het
eten - omdat we hahahaha vrij wilden zijn - maar had een vermoeden dat
er straks toch vier borden op tafel zouden staan. Om de tijd te doden
hadden we over de ergste
hotelkamer waar we ooit hadden geslapen. Die van Jet was in Parijs, met
een bed dat niet eens als bed te herkennen was, die van mij ergens in
India, waar Maud en ik in een soort dodencel met opgetrokken benen naar
een rat zaten te kijken die op zijn gemak langs de muren trok, of toch
die andere in China met poep op de muren...
Toen kwam Florian binnen, zonder kloppen of zoiets, en maakte duidelijk
dat we mochten kiezen: binnen of buiten eten.We lagen op ons
zij
ieder in ons eigen bed (gelukkig) en waren te verbouwereerd om te
bewegen. De tafel was al helemaal gedekt,
het tafelkleedje waaide in de wind, die plotseling opgestoken was. Maar
Florian,
zei ik heel nadrukkelijk, I told Elvis no eat. No Eat. Florian keek me
aan en zei
iets in het Albanees dat we heel goed begrepen. Als het om het
geld gaat, maakte ze duidelijk, joh laat lekker zitten, voor mij is het
normaal dat je je gasten goed te eten geeft, dat is mijn eer en mijn
plezier.
Ik schaamde me kapot, moet ik eerlijk zeggen. Daar kom je aan met je
Hollandse waarden en regelzucht en je krampachtige afgemetenheid ook
wat het gewone menselijke delen betreft en krijg je van iemand die je
in je hart verwijt geen Engels te kunnen spreken zo'n spiegel
voorgehouden. We gingen zitten, de maaltijd zag eruit als de beste die
we tot nu toe hadden gehad, Kristaq schonk zelfgemaakte wijn in, we
proostten, en proostten nog een keer en... het was geweldig.
Florian en Kristaq
Onze kamer
We sliepen
als roosjes en het ontbijt was het allerlekkerste dat we tot nu toe
hadden gehad, met het meest schitterende uitzicht denkbaar. Kristaq
had een grote wijngaardslak gevonden en die speciaal voor ons op de
rand van het balkon gezet, je zult hem zo wel zien, en echt het was
perfect, ik schaamde me nog meer dat ik zo kwaad op die mensen was
geweest. Jet had wat moeite met de grote kop melk die Florian voor ons
had ingeschonken, vers van de koe van de buurvrouw waarschijnlijk, een
beetje gelig en met een dik vel erop, dus toen Kristaq even weg ging
om weer iets te halen of te doen (wat brood voor de zwerfhond die
achter de poort verscheen, een kruid of een tomaat of wat ook)
verruilde ze snel het kopje. Florias was al bezig het wasgoed
te
verzamelen en de
dekens uit te kloppen. De sanitaire afdeling zag ik een beetje tegenop,
en het werd ook best penibel omdat het water op was, na een laatste
cruciale keer doortrekken, maar Kristaq vulde
meteen de ton
op het dak bij waar het uit kwam en Florian goot water uit een
plastic fles over mijn handen, het was net of we een gezin waren.
De terugreis was natuurlijk nog wel wat avontuurlijk, en de auto leek
even op het droogzwemmende schildpadje in Orikos, iets van rubber was
los en ik denk dat een paar dingen straks moeten worden vervangen,
opgepompt en uitgedeukt, maar hé, het was het toch waard,
achteraf gezien.
Humeurig?
Uit Përmet, dat we verder helemaal vergaten te bekijken,
gingen we
langs de heetwaterbronnen bij een oude Ottomaanse brug, een klein
bassin waar mensen in
drijven, zie de foto.
De bron
De Ottomaanse brug
Naar Korcë
De weg van Përmet naar het zuiden moet wel een van de mooiste
in
Europa zijn, met een
verrassing om bijna elke bocht. De diepte, het wilde
water, scheuren in het land en Macedonische dennen die uit een laag dek
van bomen steken als vlaggen van overwinning. Er is weinig markering en
geen vangrail, het wegdek lijkt bijna in het landschap verzonken te
zijn. Ik heb het over
de
SH75 tot Carshovë vlakbij
Griekenland. Net voor Leskovik kwamen we twee mensen tegen die aan
het liften waren, een man en een vrouw, landarbeiders, zo bleek. De man
schreeuwde in een walm van raki op de achterbank ook steeds twee
dezelfde woorden achter elkaar, de vrouw zei helemaal niets, ook toen
we contact zochten en haar aan bleven kijken. Ze aaide wel mijn haren,
op een gegeven moment, een heel overwacht en teder gebaar. Een moment
later zag ik een roofvogel vliegen met een grote slang in zijn bek.
Over de SH75 gingen we slingerend naar het noordoosten. We
bleven
maar kijken en ons verbazen en foto's maken, het landschap bleef maar
variëren,
echt ongelooflijk, soms leek het wel een Zwitserse alpenweide, dan weer
prairie en steppen, droge stukken witte rotsen uit de grond,
haarspeldbochten uit het niets vandaan, kleine bronnetje, naaldbos, een
weide met vijftien
paarden ineens, kliffen. Je moet het zien jongens, echt. In het echt,
want op de foto's zie je het niet.
Onderweg
We reden de hele dag zo'n beetje en hadden geen
puf voor
extra kerkjes
enzo, maar bij Rehovë wilde ik graag op zoek naar de tumulus,
een grafheuvel waar geloof ik in de oudheid driehonderd mensen in een
kring begraven waren maar die ik nog niet had kunnen lokaliseren. Het
was een heel apart, primitief dorpje, met een mooie kerk die dicht was
maar waar we wel even konden plassen. Toen we daar opgelucht
achter vandaan kwamen, zagen we twee... wezens op de weg, een soort
sprookjesfiguren, ieder met een vieze koe. We hielden het niet voor
mogelijk dat zoiets bestond, ik kan niet eens beschrijven hoe die
mensen eruit zagen. Het vrouwtje was piepklein, ze liep in grote
gescheurde laarzen die eerder blokken aan haar benen leken, in
gescheurde bruine kleren. Ze had een muts op, zegt Jet, was wat
krom en had een beetje een meisjesachtig gezicht. Twee nagels, voor
zover ik zag, waren een soort hoornachtige klompjes, die ze strak om
een herdersstaf had. De man, haar zoon vermoedden wij, had een geheel
bruin geworden regenjas aan die zeker zes maten te groot voor hem was,
alles had één kleur aangenomen, het leek of ze
van een andere planeet kwamen, of uit de Efteling en op het punt
stonden te veranderen in een van die stronken die je in droge
rivierbeddingen ziet.
Ik ging naar ze toe en maakte een praatje (eerlijk gezegd omdat
ik ook graag een foto van hen wilde maken, wat ik toch niet heb gedaan)
en ze waren verrukt. Het was net of het spraakvermogen eerst wat
aangezwengeld moest worden. Misschien hadden ze al maanden niemand
gesproken, dachten we achteraf, waren het mensen die door iedereen
vergeten en genegeerd werden. Even verderop, nog steeds onder de indruk
en met woorden als wreedheid en willekeur in ons hoofd, reden we
Korcë in.
Nature en
science. Deze foto
heeft Jet in Carshovë gemaakt met mijn kleine Lumix. Het is
een
sprinkhaan (joh!) op een plastic fles.