Yvonne
van Osch
Literaire punch #5:
dat de damp eraf slaat
Mestgeur
In Pels,
het eerste boek van Naomi Rebekka Boekwijt, beent de schrijfster de
taal uit tot overblijft wat tot ons spreekt. Een kale akker. Geuren,
gebaren, de damp van een paard.
Gepost
door Yvonne van Osch op 19 maart 2015
Er wordt weinig gesproken in
Pels,
een bundel met zeven verhalen, het eerste boek van
Naomi Rebekka Boekwijt. Geobserveerd des te meer,
gevoeld, geroken.
De mensen zijn gevlucht of onderweg. Ze zoeken houvast bij de dieren,
bij het bewegen op onbekend terrein, het kale
rauwe leven en, zonder het toe te willen geven, bij elkaar.
Vooral het eerste verhaal,
Buiten niet, had
het voor mij al helemaal. De ik-figuur - ik denk een jonge vrouw - is
met onbekende herkomst op een boerderij verzeild geraakt.
Terwijl zij zonder veel woorden haar werk doet, gaat ze op zoek naar
warmte bij haar gastvrouw, een zwijgzame, oersterke en naar
het lijkt onbenaderbaar verharde boerin.
Haar spieren en pezen rollen
onder haar huid wanneer ze werkt op het land, de handen met daarin de
riek hoog boven het hoofd om zo veel mogelijk gras op de kar te
krijgen. Zij is zoals de paarden: het werk mat haar niet af maar
vergroot haar kracht. Het gras wordt kuil en verspreidt in de stal een
fijne, zurige geur, die de mestgeur verdrijft en de adem van de dieren
warm en zoet maakt.
Je ziet de damp er af slaan! Welke behoefte en strijd hier
wordt verbeeld? Het verleden lijkt niet te bestaan, alleen het nu en
het vage idee van een horizon. De ik-figuur is
bescheiden maar brutaal, eerlijk en vastbesloten in haar
toenadering. Als in de
broeierige stal een veulen dood geboren wordt, weet zij wat haar te
doen staat.
Bloed zo dik als kleefpasta
Met u
storm ik af op een
legerbende. Het dier is loodzwaar en hangt zo onomkeerbaar dood in mijn
armen. (---) Ik hou het beest vast alsof ik wil dat het in
me verdwijnt. Binnenin is buiten niet. Achter mijn handen en achter
zijn vacht zitten botten en darmen en bloed zo dik als kleefpasta.
De pels is
wat binnen van buiten scheidt, het thema van deze kleine,
imposante bundel. Binnen, buiten. De stad, het land. Het zachte en
tedere, het kale en rauwe.
Een paar keer had ik het
gevoel in een Brabantse schets van Van Gogh te zijn gestapt. Hoekige
gezichten, schonkige handen. Maar in de ogen, voor wie het wil zien, de
zachte glans van een liefde die geen woorden kent.
De schrijfster beent de taal uit tot overblijft wat tot ons
spreekt. Rietstengels in bleek
winterlicht, haarscherp afstekend tegen het grauw van de
omgeploegde
akker. Mooi is het niet, dat landschap, maar het
raakt je hart, omdat je weet dat daar zodra de winterse kilte
opgetrokken is, de eerste sprieten van een nieuw gewas te zien zullen
zijn.